201102378/2/R2.
Datum uitspraak: 29 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Overbetuwe,
verweerder.
Bij besluit van 14 december 2010, kenmerk 10RB000125, heeft de raad het bestemmingsplan "Valburg, Molenzicht" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 februari 2011, beroep ingesteld. Bij brief van 22 februari 2011 heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker], de raad en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KDO Vastgoedontwikkeling BV hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 april 2011, waar [verzoeker] en [belanghebbende], bijgestaan door mr. I.E. Nauta, advocaat te Arnhem, de raad, vertegenwoordigd door mr. M.J. Tunnissen, advocaat te Arnhem, en C.J.M. van Oevelen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is KDO, vertegenwoordigd door mr. L.J. Gerritsen, advocaat te Nijmegen, in tegenwoordigheid van J. Leenders, ter zitting als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de bouw van 163 woningen aan de zuidzijde van de kern van Valburg.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
2.3. De raad stelt dat het beroep van [verzoeker] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu hij geen zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpplan en hij door de gewijzigde vaststelling van het plan niet in een nadeligere positie is gebracht. Gelet hierop dient het verzoek te worden afgewezen, aldus de raad.
2.3.1. Vaststaat dat [verzoeker] geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren heeft gebracht bij de raad. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
De voorzitter sluit niet uit dat het niet indienen van een zienswijze tegen het ontwerpplan verschoonbaar zal worden geacht, nu [verzoeker] na ommekomst van de termijn voor het indienen van zienswijzen eigenaar werd van het perceel. De voorzitter gaat er dan ook in het kader van de onderhavige procedure vanuit dat het beroep van [verzoeker] ontvankelijk is.
Ten aanzien van het verzoek inhoudelijk
2.4. [verzoeker] verzoekt schorsing van het plan, voor zover dit betrekking heeft op de binnen zijn spuitzone liggende plandelen met de bestemming "Wonen-1", teneinde een onomkeerbare situatie te voorkomen. Hiertoe voert hij aan dat de raad er ten onrechte vanuit is gegaan dat geen spuitzone geldt voor zijn fruitboomgaard. Hij stelt dat een spuitzone van 50 meter moet worden aangehouden. Hij betoogt voorts dat de overgangsrechtelijke bepalingen in het bestemmingsplan voor zijn perceel een fruitboomgaard toelaten. Evenmin staan deze bepalingen er aan in de weg dat oude fruitbomen worden vervangen door nieuwe fruitbomen en dat gebruik zal worden gemaakt van machinale bespuiting. Meer in het algemeen stelt [verzoeker] dat de voor zijn perceel geldende bestemming "Agrarisch" zich niet verdraagt met de in het plan voorziene woningbouw.
2.5. De raad stelt zich, onder verwijzing naar onderzoek van een deskundige van de universiteit Wageningen, op het standpunt dat op het perceel van [verzoeker] geen sprake is van een fruitboomgaard waarvoor een spuitzone geldt. De raad acht in dit verband van belang dat het gebruik als fruitboomgaard niet onder het overgangsrecht valt van het geldende bestemmingsplan voor het perceel van [verzoeker], zodat het huidige gebruik in strijd is met dit bestemmingsplan en niet kan worden voortgezet. De raad is dan ook een handhavingsactie gestart, teneinde de nieuw geplaatste bomen te doen verwijderen.
2.6. De voorzitter ziet zich onder meer voor de vraag gesteld wat de feitelijke situatie was ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan voor het perceel van [verzoeker] en of de thans aanwezige bomen onder het overgangsrecht vallen. Voorts dient de vraag te worden beantwoord of, indien sprake is van een - onder het overgangsrecht vallende - fruitboomgaard, een spuitzone geldt voor het perceel en zo ja, welke omvang deze spuitzone heeft. Deze vragen vereisen naar het oordeel van de voorzitter nader onderzoek, waarvoor de voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent.
2.7. Gelet op de onomkeerbare gevolgen die zouden kunnen ontstaan door de bouw van woningen binnen een eventuele door [verzoeker] gestelde spuitzone, en in aanmerking genomen de effecten die het kan hebben op het woon- en leefklimaat ter plaatse en de bedrijfsvoering van [verzoeker], ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.8. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Overbetuwe van 14 december 2010, kenmerk 10RB000125, voor zover dit ziet op de plandelen met de bestemming "Wonen-1", zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Overbetuwe tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de raad van de gemeente Overbetuwe aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Tuit
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2011