201009789/1/M2.
Datum uitspraak: 4 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellante sub 2], gevestigd te [plaats],
het college van burgemeester en wethouders van Grootegast,
verweerder.
Bij besluit van 24 augustus 2010 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Party en Recreatiecentrum Strandheem B.V. een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor het oprichten en in werking hebben van een recreatiepark met horecavoorzieningen aan de Parkweg 2B te Grootegast geweigerd, wat betreft het afsteken van vuurwerk, en voor het overige verleend. Dit besluit is op 1 september 2010 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 oktober 2010, en [appellante sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 oktober 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2011, waar [appellante sub 2], vertegenwoordigd door mr. D. Rietberg, advocaat te Groningen, en het college vertegenwoordigd door ing. W. Mulder en T.E.J. Postma, zijn verschenen. [appellant sub 1] is met kennisgeving niet verschenen.
Voorts is ter zitting Party en Recreatiecentrum Strandheem B.V., vertegenwoordigd door mr. M.J. Smaling, als partij gehoord.
2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.2. Bij het bestreden besluit is, kort weergegeven, vergunning verleend voor horeca-, waterski- en paintball activiteiten. De inrichting omvat een partycentrum, een beachclub, een paintball-terrein en een waterskibaan.
2.3. Het college betoogt dat het beroep van [appellante sub 2] niet-ontvankelijk is voor zover het de beroepsgronden over bescherming van de flora en fauna en luchtkwaliteit betreft.
2.3.1. Uit artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht vloeit voort dat in beroep slechts categorieën milieugevolgen als besluitonderdelen aan de orde kunnen worden gesteld waarover een zienswijze naar voren is gebracht, tenzij het niet naar voren brengen van een zienswijze appellant redelijkerwijs niet kan worden verweten.
2.3.2. [appellante sub 2] heeft zienswijzen naar voren gebracht die onder meer zien op bescherming van de natuurwaarden van de omgeving. De beroepsgrond over bescherming van de flora en fauna heeft daarop betrekking. Er bestaat dan ook geen aanleiding het beroep op dit punt niet-ontvankelijk te verklaren.
2.3.3. [appellante sub 2] heeft geen zienswijze naar voren gebracht over luchtkwaliteit. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat dit haar redelijkerwijs niet kan worden verweten. Het door [appellante sub 2] ingestelde beroep is niet-ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op luchtkwaliteit.
2.4. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe.
2.5. [appellante sub 2] vreest dat het waterskien nadelige gevolgen voor de flora en fauna zal hebben. Op dit punt had volgens haar nader onderzoek moeten worden verricht.
2.5.1. De Afdeling overweegt dat de gestelde vrees voor schade aan flora en fauna primair aan de orde dient te komen in het kader van de beoordeling of een ontheffing krachtens de Flora- en faunawet is vereist en, zo ja, of deze kan worden verleend. In het kader van vergunningverlening krachtens de Wet milieubeheer is slechts ruimte voor een aanvullende toets. In hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat de vergunning had moeten worden geweigerd of dat nadere voorschriften hadden moeten worden gesteld in verband met mogelijke nadelige gevolgen voor flora en fauna.
2.6. [appellant sub 1] vreest geluidhinder als gevolg van de paintball-activiteiten. De beroepsgrond faalt reeds aangezien hij deze in zijn beroepschrift noch ter zitting nader heeft onderbouwd.
2.7. [appellante sub 2] betoogt dat de vergunning, wat betreft het in werking hebben van de beachclub, ten onrechte niet is geweigerd wegens strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
2.7.1. Artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer bepaalt, voor zover hier van belang, dat in afwijking van het eerste lid de vergunning tevens kan worden geweigerd ingeval door verlening van de vergunning strijd zou ontstaan met een bestemmingsplan.
2.7.2. Het college heeft naar voren gebracht dat het, indien nodig, bereid is medewerking te verlenen aan het planologisch mogelijk maken van het in werking hebben van de beachclub op het desbetreffende perceel, zodat alsdan eventuele strijd met het bestemmingsplan wordt opgeheven. Gelet hierop heeft het college in redelijkheid kunnen besluiten dat de vergunning niet krachtens artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer geweigerd behoefde te worden.
2.8. Voor zover [appellant sub 1] vreest voor economische schade voor zijn bedrijf, ziet deze beroepsgrond niet op de rechtmatigheid van het bestreden besluit en kan deze reeds daarom niet slagen.
2.9. Het beroep van [appellante sub 2] is, voor zover ontvankelijk, ongegrond. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellante sub 2] niet-ontvankelijk voor zover dit betrekking heeft op luchtkwaliteit;
II. verklaart het beroep van [appellante sub 2] voor het overige ongegrond
III. verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Hulst, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Hulst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2011