ECLI:NL:RVS:2011:BQ3429

Raad van State

Datum uitspraak
4 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201009061/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • C.W. Mouton
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag gehandicaptenparkeerkaart door dagelijks bestuur en hoger beroep

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart door het dagelijks bestuur van het stadsdeel Nieuw-West. De aanvraag, ingediend door [appellante], werd op 23 juli 2009 afgewezen. Het dagelijks bestuur stelde dat [appellante] niet voldeed aan de criteria voor het verkrijgen van de parkeerkaart, omdat zij in staat zou zijn om zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter te voet te overbruggen. Dit oordeel was gebaseerd op een advies van de Geneeskundige en Gezondheidsdienst Amsterdam (GGD) van 15 juli 2009.

Na de afwijzing heeft [appellante] bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard op 26 januari 2010. Vervolgens heeft [appellante] beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam, die op 19 augustus 2010 oordeelde dat het dagelijks bestuur de medische stukken niet had overgelegd en de afwijzing vernietigde, maar de rechtsgevolgen in stand hield. Hierop heeft [appellante] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 21 april 2011 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het advies van de GGD aan de vereisten voldeed en dat het dagelijks bestuur zich op dit advies mocht baseren. De rechtbank had terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat er geen grond was om te twijfelen aan de juistheid van het advies. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201009061/1/H3.
Datum uitspraak: 4 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 augustus 2010 in zaak nr. 10/685 in het geding tussen:
[appellante]
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Nieuw-West, voorheen: stadsdeel Slotervaart.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2009 heeft het dagelijks bestuur een door [appellante] ingediende aanvraag om een gehandicaptenparkeerkaart, type bestuurder, afgewezen.
Bij besluit van 26 januari 2010 heeft het dagelijks bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 augustus 2010, verzonden op 23 augustus 2010, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2010, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 11 januari 2011 heeft het dagelijks bestuur een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 april 2011, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. C. Achthoven, werkzaam bij het stadsdeel, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: het BABW) kan aan een gehandicapte, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart kunnen voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij - met de gebruikelijke loophulpmiddelen - in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, wordt een gehandicaptenparkeerkaart niet afgegeven alvorens een geneeskundig onderzoek heeft plaatsgehad met betrekking tot de handicap van de aanvrager.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, wordt het geneeskundig onderzoek, ingeval de gehandicaptenparkeerkaart wordt afgegeven door het gemeentelijk gezag, bedoeld in artikel 49 van het BABW, verricht door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst dan wel - bij externe advisering - door een vanwege het gemeentelijk gezag aangewezen deskundige.
Ingevolge artikel 26, tweede lid, van de Verordening op de stadsdelen heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam al zijn bevoegdheden overgedragen aan het dagelijks bestuur van de stadsdelen.
2.2. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 23 juli 2009 heeft het dagelijks bestuur zich op het standpunt gesteld dat [appellante] niet voldoet aan de criteria voor toekenning van een gehandicaptenparkeerkaart, type bestuurder, omdat zij, met de gebruikelijke loophulpmiddelen, in redelijkheid in staat is om zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen. Het dagelijks bestuur is daarbij afgegaan op een op 15 juli 2009 uitgebracht advies van een arts van de Geneeskundige en Gezondheidsdienst Amsterdam (hierna: de GGD).
2.3. De rechtbank heeft het bij haar bestreden besluit vernietigd, omdat het dagelijks bestuur heeft nagelaten om voor de hoorzitting in bezwaar de medische stukken waarop het advies van 15 juli 2009 is gebaseerd, ter inzage te leggen, alsmede omdat het dagelijks bestuur, door te volharden in een enkele verwijzing naar dat advies, is voorbijgegaan aan de gemotiveerde weerspreking daarvan door [appellante]. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit echter in stand gelaten, aangezien zij in het in beroep aangevoerde geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat het dagelijks bestuur zich niet op het advies van 15 juli 2009 heeft mogen baseren en derhalve ten onrechte heeft geweigerd om aan [appellante] een gehandicaptenparkeerkaart, type bestuurder, toe te kennen.
2.4. Het dagelijks bestuur heeft in zijn verweerschrift en ter zitting betoogd dat de rechtbank het bij haar bestreden besluit ten onrechte heeft vernietigd. Voor zover het dagelijks bestuur daarmee heeft beoogd hoger beroep in te stellen tegen de aangevallen uitspraak, geldt dat de Algemene wet bestuursrecht noch de Wet op de Raad van State een grondslag biedt voor het instellen van incidenteel hoger beroep. Hetgeen in dit verband is aangevoerd, wordt daarom buiten beschouwing gelaten.
2.5. [appellante] betoogt dat de rechtbank, door de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, heeft miskend dat het dagelijks bestuur zich niet op het advies van 15 juli 2009 heeft mogen baseren. Zij voert daartoe aan dat de arts van de GGD heeft nagelaten om informatie op te vragen bij haar behandelend specialist. Tevens voert zij aan dat de brief van haar behandelend specialist van 9 juni 2010, die zij in beroep heeft overgelegd, de rechtbank aanleiding had moeten geven tot het instellen van een nader onderzoek naar haar loopvermogen. Zij voert ten slotte aan dat haar behandelend specialist op 6 september 2010 aan de brief van 9 juni 2010 handmatig heeft toegevoegd dat zij als gevolg van haar aandoening niet meer dan 100 meter kan lopen.
2.5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 19 september 2007 in zaak nr.
200702094/1), mag een bestuursorgaan, indien door een arts in zijn hoedanigheid van medisch deskundige aan dat bestuursorgaan een medisch advies is uitgebracht, dit advies betrekken bij zijn beoordeling van een aanvraag, mits het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het advies van 15 juli 2009 aan bovengenoemde voorwaarden voldoet. Dit advies is uitgebracht in reactie op de zienswijze van [appellante] op het voornemen van het dagelijks bestuur tot afwijzing van haar aanvraag, welk voornemen was gebaseerd op een op 5 maart 2009 uitgebracht advies van een arts van de GGD. Volgens het advies van 15 juli 2009 kan [appellante] zich zonder hulp van een ander, met de gebruikelijke loophulpmiddelen, redelijkerwijs over een langere afstand dan 100 meter aaneengesloten voortbewegen. De arts van de GGD heeft zich daarbij onder meer gebaseerd op een spreekuurcontact waarbij [appellante] haar klachtenpatroon en dagelijkse activiteiten heeft beschreven en waarbij haar looppatroon is geïnspecteerd. Bij deze inspectie is geconstateerd dat [appellante] meer dan 250 meter te voet moet kunnen afleggen. Het advies is verder mede gebaseerd op verschillende brieven van de huisarts van [appellante], alsmede op brieven van haar revalidatiearts en psychotherapeut. Volgens het advies zijn uit die brieven geen feiten naar voren gekomen die een ernstige loopbeperking tot minder dan 100 meter kunnen verklaren. Deze conclusie is niet onverenigbaar met de inhoud van die brieven. Met de rechtbank wordt voorts overwogen dat aan de juistheid en volledigheid van het advies niet wordt afgedaan doordat de arts van de GGD geen informatie heeft opgevraagd bij de behandelend specialist van [appellante], aangezien de arts van de GGD uit de bij hem bekende informatie over de aandoening van [appellante] reeds mocht concluderen dat zij, met de gebruikelijke loophulpmiddelen, in redelijkheid in staat is om zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter te voet te overbruggen.
De rechtbank behoefde in de brief van de behandelend specialist van 9 juni 2010 geen aanleiding te zien tot het instellen van een nader onderzoek naar het loopvermogen van [appellante]. In die brief heeft de behandelend specialist verklaard dat het lopen voor [appellante] als gevolg van haar aandoening erg moeizaam is. Daaruit volgt niet dat het voor haar redelijkerwijs niet mogelijk is om, met de gebruikelijke loophulpmiddelen, zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter te voet te overbruggen.
Hetgeen de behandelend specialist van [appellante] op 6 september 2010 aan de brief van 9 juni 2010 heeft toegevoegd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden, reeds omdat deze toevoeging van na die uitspraak dateert.
Gezien het voorgaande, bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit ten onrechte in stand heeft gelaten. Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Van Dijk w.g. De Vries
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2011
582.