201102879/2/H1.
Datum uitspraak: 4 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker A] en [verzoekster B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te Bosschenhoofd, gemeente Halderberge, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Halderberge (hierna: het college)
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 4 februari 2011 in zaken nrs. 10/5300 en 10/5301 in het geding tussen:
Bij besluit van 8 maart 2010 heeft het college aan [vergunninghouder] met toepassing van artikel 5, tiende lid, van de planvoorschriften ontheffing en bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van een woning op het perceel [locatie] te Bosschenhoofd (hierna: het perceel) en het gebruik van de uitbreiding van deze woning als schoonheidssalon.
Bij besluit van 27 juli 2010 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover dit het onderdeel betreft dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan "Bosschenhoofd-Dorp" en dat de bouwvergunning ten onrechte is verleend, de verleende bouwvergunning herroepen, de aanvraag om bouwvergunning mede aangemerkt als een verzoek om ontheffing als bedoeld in artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en medewerking verleend aan het verzoek om bouwvergunning met ontheffing voor een schoonheidssalon en het ontwerpbesluit ter inzage te leggen.
Bij besluit van 26 oktober 2010 heeft het college [vergunninghouder] met toepassing van artikel 5, tiende lid, van de planvoorschriften en artikel 3.23 van de Wro ontheffingen en bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van een woning op het perceel.
Bij uitspraak van 4 februari 2011, verzonden op 8 februari 2011, heeft de voorzieningenrechter het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 27 juli 2010 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2011, hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 29 maart 2011 heeft het college met toepassing van artikel 5, tiende lid, van de planvoorschriften ontheffing verleend voor het gebruik als schoonheidssalon op het perceel onder de volgende voorwaarden:
a. de bedrijfsmatige activiteiten zijn beperkt tot de in dat besluit beschreven werkzaamheden;
b. de bedrijfsmatige activiteiten zijn enkel toegestaan in de ruimtes die zijn ingetekend op de bij de bouwaanvraag behorende bouwtekening;
c. de bedrijfsmatige activiteiten mogen enkel worden uitgeoefend door degene die tevens de gebruiker van de woning is;
d. het uitoefenen van detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met de bedrijfsmatige activiteit. Voorts heeft het college opnieuw bouwvergunning verleend.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de rechtbank ingekomen op 5 april 2011, beroep ingesteld. De rechtbank heeft deze brief doorgezonden aan de Raad van State.
Bij brief, bij de rechtbank ingekomen op 5 april 2011, heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft deze brief doorgezonden aan de voorzitter.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 april 2011, waar het college, vertegenwoordigd door N.J.M.A. Onrust, werkzaam bij de gemeente, en [verzoeker A] zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder], bijgestaan door mr. A.M.H. Dellaert, verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het bouwplan voorziet in het uitbreiden van de woning op het perceel met een onder meer een slaapkamer en leefruimte alsmede het oprichten van een schoonheidssalon. De schoonheidssalon bestaat uit twee behandelruimtes van 7,7 m² en een wachtruimte.
2.3. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bosschenhoofd-Dorp".
2.4. Het besluit van 29 maart 2011 is een besluit, als bedoeld in artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van deze wet, dient het hoger beroep te worden geacht mede tegen dit besluit te zijn gericht. Het verzoek om een voorlopige voorziening heeft hierop mede betrekking.
2.5. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het besluit van 26 oktober 2010 wegens strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel wordt vernietigd. Voorts heeft de voorzieningenrechter beoordeeld of de rechtsgevolgen van dit besluit in stand kunnen worden gelaten. Hoewel uit de overwegingen van de voorzieningenrechter kan worden afgeleid dat de voorzieningenrechter van oordeel was dat de rechtsgevolgen van het besluit van 26 oktober 2010, voor zover daarbij ontheffing als bedoeld in artikel 3.23, eerste lid, van de Wro was verleend, in stand konden blijven, wordt dit niet in de beslissing van de voorzieningenrechter vermeld.
Het college heeft bij het besluit van 29 maart 2011 zonder ontheffing als bedoeld in artikel 3.23, eerste lid, van de Wro te verlenen voor de uitbreiding van de woning op het perceel bouwvergunning verleend. In dit besluit is vermeld dat de voorzieningenrechter heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 26 oktober 2010, waarbij ontheffing als bedoeld in artikel 3.23, eerste lid, van de Wro is verleend, in stand blijven. Nu in de beslissing van de voorzieningenrechter niet is vermeld dat de rechtsgevolgen van het besluit van 26 oktober 2010, voor zover daarbij ontheffing als bedoeld in artikel 3.23, eerste lid, van de Wro was verleend, in stand konden blijven, is niet buiten twijfel dat het college door bouwvergunning te verlenen in overeenstemming met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet bouwvergunning heeft verleend.
2.6. Desalniettemin is in hetgeen [verzoeker] naar voren heeft gebracht geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat uiteindelijk zal blijken dat de gevraagde bouwvergunning niet mag worden verleend. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het college zo nodig alsnog ontheffing als bedoeld in artikel 3.23, eerste lid, van de Wro kan verlenen. Voorts wordt daarbij in aanmerking genomen dat de door de voorzieningenrechter vastgestelde gebreken in het besluit om ontheffing als bedoeld in artikel 5, tiende lid, van de planvoorschriften te verlenen naar voorlopig oordeel zijn hersteld in het besluit van 29 maart 2011. Aan dit besluit heeft het college de voorwaarde verbonden dat de bedrijfsmatige activiteiten enkel mogen worden uitgeoefend door degene die tevens de gebruiker van de woning is, zodat, mede gelet op de grootte van de behandelruimtes, geen grond bestaat voor het oordeel dat het college zich niet redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gebruik als schoonheidssalon zijn kleinschalig karakter zal behouden. Voorts heeft het college ter motivering van dit besluit onder meer vermeld dat een schoonheidssalon in de toelichting op het bestemmingsplan wordt genoemd als een in de directe woonomgeving toegestane activiteit.
2.7. Gelet hierop, en in aanmerking genomen dat [vergunninghouder] door gebruik te maken van een nog niet in rechte onaantastbare vergunning een risico neemt waarvan de eventuele negatieve gevolgen voor zijn rekening komen, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Sloots
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2011