ECLI:NL:RVS:2011:BQ4050

Raad van State

Datum uitspraak
3 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201101896/2/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake revisievergunning Abattoir Amsterdam B.V. voor slacht- en verwerkingsinrichting

Op 3 mei 2011 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen Abattoir Amsterdam B.V. en het dagelijks bestuur van het stadsdeel West. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening naar aanleiding van een besluit van 29 december 2010, waarbij aan Abattoir Amsterdam een revisievergunning is verleend voor een inrichting voor het slachten en verwerken van runderen en schapen. Dit besluit is op 30 december 2010 ter inzage gelegd. Abattoir Amsterdam heeft op 10 februari 2011 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzitter heeft het verzoek op 20 april 2011 ter zitting behandeld. Abattoir Amsterdam betoogde dat zij niet kan voldoen aan de emissiegrenswaarden voor afvalwater die aan de vergunning zijn verbonden, wat zou kunnen leiden tot het einde van haar inrichting. Het dagelijks bestuur stelde echter dat Abattoir Amsterdam met aanpassingen in de inrichting betere resultaten kan bereiken. De voorzitter oordeelde dat het bestreden besluit zich niet verdraagt met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het dagelijks bestuur onvoldoende kennis heeft vergaard over de relevante feiten en belangen.

Bij wijze van voorlopige voorziening heeft de voorzitter de emissiegrenswaarden voor chemisch zuurstofverbruik (CZV) en Stikstof totaal neerwaarts bijgesteld tot respectievelijk 1.000 mg/l en 100 mg/l. De voorzitter schorste het besluit van het dagelijks bestuur voor zover het de emissiegrenswaarden betreft en veroordeelde het dagelijks bestuur tot vergoeding van de proceskosten van Abattoir Amsterdam. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om bij besluitvorming voldoende kennis te vergaren over de relevante feiten en belangen.

Uitspraak

201101896/2/M1.
Datum uitspraak: 3 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Abattoir Amsterdam B.V., gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel West,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 december 2010 heeft het dagelijks bestuur aan Abattoir Amsterdam een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een inrichting voor het slachten, be- en verwerken van runderen en schapen op het perceel Jan van Galenstraat 4 te Amsterdam. Dit besluit is op 30 december 2010 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft Abattoir Amsterdam bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 februari 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft Abattoir Amsterdam de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 april 2011, waar Abattoir Amsterdam, vertegenwoordigd door R.J.C. Braams, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door drs. J.L.J. Post, ing. R.H. Emanuels en R.R. Garnaat, allen werkzaam bij de gemeente Amsterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de aanvraag om vergunning voor de inwerkingtreding van de Wabo is ingediend.
In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.3. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het dagelijks bestuur een zekere beoordelingsvrijheid toe.
2.4. Abattoir Amsterdam betoogt dat zij met haar huidige afvalwaterzuiveringsinstallatie niet kan voldoen aan de emissiegrenswaarden voor afvalwater - met name voor chemisch zuurstofverbruik (hierna: CZV) en Stikstof totaal - die aan de vergunning zijn verbonden. Zij vreest dientengevolge voor het einde van haar inrichting en de daarbij aangesloten warme vleesgroothandels. Abattoir Amsterdam betoogt dat zij al de beste beschikbare technieken als bedoeld in het BREF-document Reference Document on Best Available Techniques in the Slaughterhouses and Animal By-products Industries (hierna: het BREF Slacht- en destructiehuizen) toepast. In het aan de vergunning verbonden voorschrift D9 zijn zonder nader onderzoek van de zijde van het dagelijks bestuur ten onrechte emissiewaarden opgenomen, aldus Abattoir Amsterdam.
2.4.1. Het dagelijks bestuur wijst er op dat de emissiewaarden uit voorschrift D9 overgenomen zijn uit het BREF Slacht- en destructiehuizen. Het dagelijks bestuur stelt dat Abattoir Amsterdam met aanpassingen in de inrichting en met "good housekeeping" aanmerkelijk betere resultaten kan bereiken en aan de in voorschrift D9 gestelde emissiewaarden kan voldoen.
2.4.2. In voorschrift D9 is onder meer bepaald dat bedrijfsafvalwater dat op een openbaar riool wordt geloosd, ten minste moet voldoen aan:
-parameter CZV: effluent concentratie range van 25-125 mg/l;
-parameter Stikstof totaal: effluent concentratie range van 15-40 mg/l.
2.4.3. De voorzitter stelt vast dat het ontwerpbesluit niet voorzag in emissiegrenswaarden voor afvalwater. In het uiteindelijke besluit heeft het dagelijks bestuur - zonder overleg met Abattoir Amsterdam - alsnog dergelijke grenswaarden gesteld. Ter zitting is gebleken dat het dagelijks bestuur er niet zeker van is dat de in voorschrift D9 gestelde grenswaarden voor CZV en Stikstof totaal kunnen worden nageleefd, maar het noodzakelijk acht dat het een zogenoemde stok achter de deur heeft. Bij het beoordelen van de naleefbaarheid van de voorschriften is het dagelijks bestuur, voor zover hier van belang, slechts afgegaan op het door Abattoir Amsterdam ingevulde aanvraagformulier. Het dagelijks bestuur had hiermee in dit geval niet mogen volstaan, nu het de beschikking had over recente meetresultaten die een aanzienlijke overschrijding van de desbetreffende grenswaarden laten zien en de vergunningaanvraag niet voorziet in het aanpassen van de afvalwaterzuiveringsinstallatie van de inrichting. Gelet op het voorgaande komt het de voorzitter voor dat het bestreden besluit zich niet verdraagt met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin is bepaald dat bij de voorbereiding van een besluit het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaart. In verband hiermee bestaat aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
2.4.4. De voorzitter ziet geen aanleiding het besluit wat het bestreden voorschrift D9 betreft zonder meer te schorsen, omdat dit ertoe zou leiden dat voor de inrichting in het geheel geen emissiegrenswaarden voor afvalwater gelden. Daarom ziet de voorzitter aanleiding bij wijze van voorlopige voorziening de emissiegrenswaarden voor CZV en Stikstof totaal neerwaarts bij te stellen tot 1.000 mg/l onderscheidenlijk 100 mg/l. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat de afvalwaterzuiveringsinstallatie is ontworpen voor een emissiegrenswaarde voor CZV van 1.000 mg/l, dat in afwachting van de beslissing in de hoofdzaak bij afweging van belangen een emissiegrenswaarde voor Stikstof totaal van 100 mg/l dient te worden gesteld en dat niet gebleken is dat de overige, niet gemotiveerd betwiste, emissiegrenswaarden die voorschrift D9 stelt, niet haalbaar zijn.
2.5. Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel West van 29 december 2010, kenmerk C01/22101 DMB 2010, voor zover dit de in het vergunningvoorschrift D9 gestelde emissiegrenswaarden voor CZV en Stikstof totaal betreft;
II. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat een grenswaarde voor de emissie van CZV van 1.000 mg/l en een grenswaarde voor de emissie van Stikstof totaal van 100 mg/l geldt;
III. wijst het verzoek voor het overige af;
IV. veroordeelt het dagelijks bestuur van het stadsdeel West tot vergoeding van bij Abattoir Amsterdam B.V. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 25,31 (zegge: vijfentwintig euro en eenendertig cent);
V. gelast dat het dagelijks bestuur van het stadsdeel West aan Abattoir Amsterdam B.V. het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Sparreboom
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2011
195-650.