ECLI:NL:RVS:2011:BQ4057

Raad van State

Datum uitspraak
4 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201012844/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T.G. Drupsteen
  • P.F.W. Tuit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake vergunning voor pluimveehouderij in Natura 2000-gebied

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 4 mei 2011 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door [verzoeker] tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland, dat op 20 oktober 2009 een vergunning had verleend voor het houden van 232.000 kippen op een perceel in Groesbeek. Dit besluit werd later door het college herroepen op 2 december 2010, na bezwaren van verschillende partijen, waaronder de coöperatie Mobilisation For The Environment U.A. (MOB) en de Werkgroep Milieubeheer Groesbeek.

De voorzitter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het noodzakelijk was om nader onderzoek te doen naar de relevante rechtsvragen. De voorzitter oordeelde dat het treffen van een voorlopige voorziening zou betekenen dat [verzoeker] de vergunning zou kunnen gebruiken zonder dat er een grondige beoordeling had plaatsgevonden. Dit zou mogelijk schadelijke gevolgen hebben voor de Natura 2000-gebieden in de omgeving.

De voorzitter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat er niet kan worden uitgesloten dat er een spoedeisend belang is voor [verzoeker], aangezien hij al een geldende milieuvergunning heeft en de stallen al aanwezig zijn. Echter, de voorzitter concludeerde dat de afwijzing van de vergunning door het college gerechtvaardigd was, gezien de mogelijke significante gevolgen voor de natuur en het milieu. De voorzitter heeft de zaak in het openbaar behandeld op 19 april 2011, waarbij verschillende partijen aanwezig waren, waaronder de advocaat van [verzoeker] en vertegenwoordigers van het college en de bezwaarmakers.

De beslissing van de voorzitter is voorlopig en niet bindend voor de bodemprocedure, maar benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afweging van belangen in het kader van milieuwetgeving en de bescherming van Natura 2000-gebieden.

Uitspraak

201012844/2/R2.
Datum uitspraak: 4 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Boekel, gemeente Castricum,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 oktober 2009, nr. 2009-009425, heeft het college een vergunning ingevolge artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend aan [verzoeker] voor het houden van 232.000 kippen op het perceel [locatie] te Groesbeek.
Bij besluit van 2 december 2010, nr. 2009-009425, verzonden op 2 december 2010, heeft het college de door de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid Coöperatie Mobilisation For The Environment U.A. (hierna: MOB), de Werkgroep Milieubeheer Groesbeek (hierna: de Werkgroep) en Villapark De Zeven Heuvelen en anderen (hierna: De Zeven Heuvelen en anderen) hiertegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard, en de gevraagde vergunning alsnog geweigerd.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 december 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 december 2010, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben MOB en De Zeven Heuvelen en anderen een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 april 2011, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.F.H.A. Tillie en ir. A. Fopma, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn de Werkgroep, vertegenwoordigd door H.W.K. Brinkhof, MOB en De Zeven Heuvelen en anderen, beiden vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, ter zitting als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. MOB en De Zeven Heuvelen betogen dat het spoedeisend belang van [verzoeker] ontbreekt.
2.2.1. Gelet op de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht kan volgens de voorzitter niet worden uitgesloten dat met het verzoek om voorlopige voorziening een spoedeisend belang is gediend. Vaststaat immers dat [verzoeker] thans beschikt over een geldende milieuvergunning, de stallen reeds aanwezig zijn en hij ter zitting heeft aangegeven deze zo spoedig mogelijk in gebruik te willen nemen. Gelet hierop zal in het navolgende worden onderzocht of aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3. [verzoeker] betoogt dat de afwijzing van zijn aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Nbw 1998 in strijd is met artikel 19kd van de Nbw 1998. [verzoeker] stelt dat sprake is van gebruik dat op de referentiedatum werd verricht en sedertdien per saldo geen toename van stikstofdepositie op de voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied veroorzaakt. Dat zijn bedrijf tijdelijk niet in gebruik is geweest betekent volgens hem niet dat de handeling waarvoor hij vergunning vraagt in betekenende mate is gewijzigd. Hij stelt dat zijn bedrijfsvoering niet structureel is gewijzigd en dat de duur van de onderbreking van korte tijd was en bovendien niet aan hem was te wijten. Voorts stelt hij dat het college in een vergelijkbare zaak stelde dat een periode van vijf jaar leegstand niet in de weg stond aan toepassing van artikel 19kd van de Nbw 1998.
2.4. Het college heeft allereerst aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat artikel 19kd niet van toepassing is op het bedrijf van [verzoeker], nu het gebruik in betekenende mate is gewijzigd sinds de referentiedatum. In dit verband heeft het college van belang geacht dat de pluimveehouderij zijn werkzaamheden heeft gestaakt. Daarnaast heeft het college overwogen dat, gezien de al bestaande overschrijding van de kritische depositiewaarde, niet is uit te sluiten dat het bedrijf significante gevolgen heeft voor de relevante Natura 2000-gebieden. Het college stelt daarom dat een passende beoordeling als bedoeld in artikel 19f van de Nbw 1998 had moeten worden gemaakt. Nu dit niet is gebeurd, heeft het college de vergunning geweigerd.
2.5. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter zich onder meer gesteld voor de vraag welk gebruik door [verzoeker] werd verricht op de referentiedatum. Vervolgens ligt de vraag voor of dit gebruik sedertdien in betekenende mate is gewijzigd als bedoeld in artikel 19kd, eerste lid, van de Nbw 1998.
De voorzitter is, mede naar aanleiding van het verhandelde ter zitting, van oordeel dat beantwoording van de voorliggende rechtsvragen, waaronder de hiervoor genoemde, nader onderzoek vereist waarvoor de voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent.
2.6. Gelet op de gevolgen voor de relevante Natura 2000-gebieden die kunnen ontstaan door het in gebruik nemen van de pluimveehouderij, ziet de voorzitter bij afweging van de betrokken belangen, aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen. Het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van het besluit van 2 december 2010 zou immers tot gevolg hebben dat [verzoeker] beschikt over een vergunning ingevolge de Nbw 1998, en zijn bedrijf in gebruik zou kunnen nemen zonder dat een beoordeling ten gronde heeft plaatsgevonden.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Tuit
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2011
425-647.