201104445/1/H1 en 201104445/2/H1.
Datum uitspraak: 4 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en (met toepassing van artikel 8:86 van die wet) op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, allen wonend te Valkenswaard,
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) van 9 maart 2011 in de zaken nrs. 11/186 en 11/197 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard (hierna: het college).
Bij besluit van 1 september 2009 heeft het college aan Bouwvereniging Woningbelang (hierna: Woningbelang) ontheffing en bouwvergunning verleend voor het oprichten van 36 zogenaamde seniorgeschikte appartementen op een perceel aan de Willibrorduslaan-Haagstraat te Valkenswaard.
Bij besluit van 14 december 2010 heeft het het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 maart 2011, verzonden op 14 maart 2011, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2011, hoger beroep ingesteld. Voorts hebben zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de zaken ter zitting behandeld op 28 april 2011, waar [appellanten] en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C.L. Walta, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar Woningbelang, vertegenwoordigd door B.C.M. Padberg, werkzaam in haar dienst, bijgestaan door mr. A.J.L. Claassen, advocaat te Eindhoven, gehoord.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het geschil betreft na de uitspraak van de Afdeling van 1 december 2010 in zaak nr.
201005029/1/H1slechts nog de vraag of het college ten behoeve van het bouwplan krachtens artikel 22, aanhef en tweede lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Valkenswaard-Noord" ontheffing kon verlenen van het toegestane bebouwingspercentage. Volgens die uitspraak moet er van worden uitgegaan dat het wordt gerealiseerd op twee bouwpercelen, als bedoeld in het bestemmingsplan, waarvan het ene bestaat uit het kadastrale perceel E3686 (hierna: bouwperceel I) en het andere uit de kadastrale percelen E3446 en E3685 (hierna: bouwperceel II).
2.3. [appellant] en anderen betogen dat de voorzieningenrechter, door het college bevoegd te achten die ontheffing te verlenen, heeft miskend dat het college bij de berekening van de oppervlakte van bouwperceel II ten onrechte een strook grond van kadastraal perceel E3686 heeft betrokken.
2.3.1. Dat betoog slaagt. Het college heeft, door bij de berekening van de oppervlakte van bouwperceel II een strook grond te betrekken die is gelegen op kadastraal perceel E3686, miskend dat in de uitspraak van 1 december 2010 is overwogen dat dat kadastrale perceel een afzonderlijk bouwperceel vormt, waarvan het bebouwingspercentage apart dient te worden berekend. Nu de strook grond aldus deel uitmaakt van bouwperceel I, mocht het college de oppervlakte ervan niet betrekken bij die van bouwperceel II.
Indien die oppervlakte met inachtneming hiervan wordt berekend, wordt het bebouwingspercentage van 66% waarvoor krachtens artikel 22, aanhef en tweede lid, van de planvoorschriften maximaal ontheffing kan worden verleend, overschreden.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de voorzitter het beroep tegen het besluit van 14 december 2010 van het college gegrond verklaren en het vernietigen.
2.5. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening krachtens artikel 8:81 van de Awb af te wijzen.
Nu uit de uitspraak van 1 december 2010 volgt dat het college medewerking aan het bouwplan mocht verlenen en geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat die medewerking niet anders dan door het verlenen van vorenbedoelde ontheffing kan worden gerealiseerd, ziet de voorzitter voorts geen aanleiding om krachtens artikel 8:72, vijfde lid, van die wet een voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 9 maart 2011 in de zaken nrs. 11/186 en 11/197;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard van 14 december 2010, kenmerk BR 2009.416;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard tot vergoeding van de bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep, het hoger beroep en het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 60,42 (zegge: zestig euro en tweeënveertig cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard aan [appellanten] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 606,00 (zegge: zeshonderdzes euro) voor de behandeling van het beroep, het hoger beroep en het verzoek vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2011