201010576/1/H2.
Datum uitspraak: 11 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 september 2010 in zaak nr. 09/3566 in het geding tussen:
de burgemeester van Rotterdam.
Bij besluit van 12 maart 2009 heeft de burgemeester een verzoek van [appellant] om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 9 september 2009 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 september 2010, verzonden op 4 oktober 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 november 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 30 november 2010.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.F. Nelisse, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door drs. E.J. Overgauw, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Bij besluit van 5 oktober 2004 (hierna: het primaire besluit) heeft de burgemeester met toepassing van bestuursdwang een door [appellant] geëxploiteerd café aan de [locatie] te Rotterdam met onmiddellijke ingang gesloten voor de periode van een jaar. Bij besluit van 16 maart 2005 heeft de burgemeester het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 21 november 2005 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 25 oktober 2006 heeft de Afdeling het daartegen door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard, die uitspraak vernietigd, het door [appellant] ingestelde beroep tegen het besluit van 16 maart 2005 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Bij besluit van 15 maart 2007 heeft de burgemeester, opnieuw beslissend op het door [appellant] tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar, dat bezwaar gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en besloten het café voor de duur van zes maanden te sluiten. Bij uitspraak van 2 november 2007 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 25 juni 2008 heeft de Afdeling het daartegen door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard, die uitspraak vernietigd, het door [appellant] tegen het besluit van 15 maart 2007 ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, doch de rechtsgevolgen ervan geheel in stand gelaten.
2.2. Bij brief van 10 september 2008 heeft [appellant] de burgemeester verzocht om vergoeding van de schade die hij door het besluit tot toepassing van bestuursdwang heeft geleden. Hij heeft aangevoerd dat, gezien de uitspraak van de Afdeling van 25 juni 2008, geen andere conclusie mogelijk is dan dat zijn café is gesloten zonder dat daaraan een rechtmatig besluit ten grondslag heeft gelegen.
2.3. In de uitspraak van 25 oktober 2006 heeft de Afdeling overwogen dat de burgemeester bevoegd was om het café te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet, maar het primaire besluit niettemin geen stand kan houden, omdat daarin geen termijn is gesteld waarbinnen de belanghebbende de tenuitvoerlegging van het bevel, zijnde de daadwerkelijke sluiting van overheidswege, kon voorkomen door zelf tot sluiting over te gaan en evenmin een expliciet beroep is gedaan op artikel 5:24, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) met vermelding van een motivering waarom ten tijde van het bevel tot sluiting de vereiste spoed zich verzette tegen het gunnen van een termijn.
In de uitspraak van 25 juni 2008 heeft de Afdeling overwogen dat het besluit van 15 maart 2007 dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, omdat daarin niet is gemotiveerd waarom ten tijde van het bevel tot sluiting de vereiste spoed zich verzette tegen het gunnen van een termijn. In het kader van de beslissing om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van dit besluit in stand te laten, heeft de Afdeling overwogen dat de burgemeester in het verweerschrift bij de rechtbank de in het vernietigde besluit ontbrekende motivering alsnog heeft gegeven, door daarin te betogen dat ten tijde van het bevel tot sluiting de kans op herhaling van strafbare feiten nog steeds zo groot was dat sprake was van een reëel gevaar en van een ontoelaatbare aantasting van de openbare orde en bedreiging van het woon- en leefklimaat. Verder heeft de Afdeling in de uitspraak overwogen dat de burgemeester afdoende heeft verklaard waarom enige tijd is verstreken tussen de constatering van de overtreding en het bevel tot sluiting. Volgens de Afdeling heeft de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vereiste spoed zich verzette tegen het gunnen van een termijn.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 25 juni 2008, heeft overwogen dat de sluiting van het café is gebaseerd op een daaraan ten grondslag gelegd bevoegd en rechtmatig genomen bevel en dat de rechtmatigheid daarvan niet meer ter discussie staat. Daartoe voert hij aan, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, dat de rechtbank heeft miskend dat het primaire besluit vanwege een daaraan klevend gebrek is herroepen.
2.4.1. In het besluit van 15 maart 2007, waarbij het primaire besluit is herroepen, is erkend dat in het primaire besluit is verzuimd een expliciet beroep op artikel 5:24 van de Awb te doen. Verder valt uit de uitspraak van de Afdeling van 25 juni 2008 af te leiden dat in het primaire besluit onvoldoende is gemotiveerd waarom de vereiste spoed zich verzette tegen het gunnen van een termijn. Onder deze omstandigheden dient het ervoor te worden gehouden dat het primaire besluit onrechtmatig is. De rechtbank heeft dat niet onderkend. Dat leidt echter niet tot het met het betoog beoogde doel.
2.4.2. Van schade, geleden als gevolg van het primaire besluit, is slechts sprake, indien deze hiermee in een zodanig verband staat dat deze aan de burgemeester, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit moet worden toegerekend. Dat is niet het geval indien ten tijde van het nemen van het rechtens onjuiste besluit een rechtmatig besluit had kunnen worden genomen, dat, naar aard en omvang, eenzelfde schade tot gevolg zou hebben gehad.
Indien een verzoek om vergoeding van schade als gevolg van een rechtens onjuist bevonden besluit wordt gedaan, is het aan het desbetreffende bestuursorgaan om, als daartoe aanleiding bestaat, aannemelijk te maken dat ten tijde van het nemen van dat besluit ook een rechtmatig besluit had kunnen worden genomen.
In dit geval heeft de burgemeester dat aannemelijk gemaakt. Uit de overwegingen van de uitspraak van de Afdeling van 25 juni 2008 valt af te leiden dat ten tijde van het nemen van het rechtens onjuiste besluit een rechtmatig besluit had kunnen worden genomen en een rechtmatig besluit naar aard en omvang eenzelfde schade tot gevolg zou hebben gehad. De burgemeester had daartoe de motivering dat de kans op herhaling van strafbare feiten nog steeds zo groot was dat sprake was van een reëel gevaar en van een ontoelaatbare aantasting van de openbare orde, die hij in het verweerschrift heeft gegeven, aan het besluit kunnen verbinden. Dit betekent dat het voor schadevergoeding vereiste oorzakelijk verband tussen het primaire besluit en de door [appellant] gestelde schade ontbreekt en diens verzoek op deze grond kon worden afgewezen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2011