ECLI:NL:RVS:2011:BQ4073

Raad van State

Datum uitspraak
11 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201006510/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • R.E.A. Matulewicz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herziening bestemmingsplan gemeente Oldenzaal door de Raad van State

In deze zaak heeft de Raad van State op 11 mei 2011 uitspraak gedaan over het beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot herziening van het bestemmingsplan voor een perceel in de gemeente Oldenzaal. De aanvraag, ingediend op 17 december 2009, was gericht op de realisatie van een stadslandgoed met woning op het perceel, dat agrarisch was bestemd. De raad van de gemeente Oldenzaal had de aanvraag afgewezen, omdat het beoogde landgoed niet paste binnen het geldende bestemmingsplan, dat de bestemming 'Agrarisch-landschappelijke en natuurlijke waarden' toekent aan de gronden. De raad had daarbij het gemeentelijk beleid in acht genomen, dat specifiek was ontwikkeld voor de stuwwal in Oldenzaal, vastgelegd in de 'Beleidsvisie Stuwwal Oldenzaal'.

[appellant] voerde aan dat zijn aanvraag voldeed aan de provinciale regelgeving en dat de raad ten onrechte had geoordeeld dat het perceel in het landelijk gebied lag. De Raad van State overwoog dat de raad een grote beleidsvrijheid toekomt bij het vaststellen van bestemmingsplannen en dat de Beleidsvisie niet onredelijk was. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de raad niet verplicht was om nieuwvestiging mogelijk te maken, ook al voldaan zou zijn aan de voorwaarden van de Omgevingsverordening. De argumenten van [appellant] werden verworpen, en de Raad van State concludeerde dat het bestreden besluit niet in strijd met het recht was genomen.

De Raad van State verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen en de noodzaak voor aanvragers om aan de geldende bestemmingsplannen en beleidsvisies te voldoen.

Uitspraak

201006510/1/R3.
Datum uitspraak: 11 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Hengelo (Overijssel),
en
de raad van de gemeente Oldenzaal,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2009 heeft de raad afwijzend beslist op de aanvraag van [appellant] tot herziening van het bestemmingsplan voor het perceel, kadastraal bekend gemeente Oldenzaal, sectie G, nummer 1120.
Bij besluit van 25 mei 2010 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2010, beroep ingesteld.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2011, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. H.J.P. Robers, advocaat te Hengelo, en de raad, vertegenwoordigd door J.J.M. Oude Avenhuis, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] heeft, als eigenaar van het perceel, kadastraal bekend gemeente Oldenzaal, sectie G, nummer 1120 (hierna: het perceel), een aanvraag ingediend om het bestemmingsplan "Buitengebied 2007" (hierna: het plan) te herzien, zodanig dat een stadslandgoed van vier hectare met een woning in de noordwesthoek van het perceel kan worden gerealiseerd.
2.2. Het plan kent aan de gronden de bestemming "Agrarisch-landschappelijke en natuurlijke waarden" toe. Het door [appellant] beoogde landgoed past niet in het plan. Het door [appellant] ingediende verzoek is getoetst aan het gemeentelijk beleid dat naar aanleiding van een aantal ingediende bouwplannen - waaronder dat van [appellant] - specifiek is ontwikkeld voor de in het oosten van Oldenzaal liggende stuwwal. Dit beleid is vastgelegd in de op 25 juni 2009 vastgestelde "Beleidsvisie Stuwwal Oldenzaal" (hierna: de Beleidsvisie).
2.3. [appellant] voert aan dat de raad heeft miskend dat het door hem beoogde stadslandgoed past binnen de provinciale regelgeving en het provinciale beleid. In dit verband heeft hij gesteld dat de door hem ingediende aanvraag voldoet aan paragraaf 2.1.6 van de op 1 juli 2009 door provinciale staten vastgestelde "Omgevingsverordening Overijssel" (hierna: de Omgevingsverordening), omdat de daar genoemde maatschappelijke of sociaal-economische redenen op grond waarvan nieuwvestiging in de Groene omgeving mogelijk wordt geacht in dit geval aanwezig zijn. [appellant] is bereid aanzienlijke groeninvesteringen te plegen door de aanleg van een park met woning in combinatie met gedeeltelijke openstelling voor het publiek waardoor het gebied een landschappelijke impuls krijgt. Verder voert [appellant] aan dat de raad er bij het vaststellen van de Beleidsvisie ten onrechte van is uitgegaan dat het perceel in het landelijk gebied ligt. Het perceel bevindt zich binnen de stadsrandzone en binnen de voorheen geldende rode contour, aldus [appellant].
2.4. In artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening is vastgelegd dat bestemmingsplannen voor de Groene omgeving onder nader omschreven voorwaarden kunnen voorzien in nieuwvestiging. Daargelaten of in dit geval voldaan is aan de daar gestelde voorwaarden, verplicht deze bepaling de raad er niet toe om in een bestemmingsplan nieuwvestiging als door [appellant] bedoeld mogelijk te maken en is er derhalve geen strijd met de Omgevingsverordening.
Verder komt aan de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het besluit omtrent het vaststellen van een bestemmingsplan. Wel dient hij daarbij, hoewel hij daaraan niet is gebonden, rekening te houden met provinciaal beleid. Ook aan dit laatste is in dit geval voldaan, nu in de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde Beleidsvisie uitdrukkelijk is gezien naar het provinciaal beleid, met name het beleid in het kader van de zogenoemde "rood voor rood"-regeling en de regeling voor nieuwe landgoederen.
In de Beleidsvisie zijn de algemene uitgangspunten uitgewerkt in scenario's die verschillende denkrichtingen verwoorden en verbeelden voor de ontwikkeling van de Oldenzaalse stuwwal voor de komende 10 tot 20 jaar. De raad heeft in de Beleidsvisie gekozen voor het zogenoemde groenaccentscenario. Ingevolge dit scenario is nieuwe bebouwing in het gebied niet toegestaan, wel is herbouw mogelijk van reeds bestaande bebouwing en is in dat laatste geval onder voorwaarden een functiewijziging naar wonen mogelijk.
Het in de Beleidsvisie vastgelegde beleid is in zijn algemeenheid niet onredelijk te achten. Niet valt in te zien dat de raad voor de begrenzing van het gebied waarop de Beleidsvisie betrekking heeft geen aansluiting heeft kunnen zoeken bij de feitelijke bebouwing. De enkele omstandigheid dat in het verleden de in het toen geldende streekplan gehanteerde rode contour mogelijk anders heeft gelegen maakt dat niet anders. Ook voorheen was ter plaatse geen bebouwing als door [appellant] gewenst toegelaten.
Het betoog van [appellant] faalt.
2.5. [appellant] betoogt dat ten onrechte de op 16 december 1986 en 30 juni 2006 gedane toezeggingen van het college van burgemeester en wethouders om voor zijn initiatief een bestemmingsplan in procedure te brengen niet worden nagekomen. Aan het destijds gemaakte voorbehoud dat goedkeuring door het college van gedeputeerde staten nodig is komt volgens [appellant] door de invoering van de Wet ruimtelijke ordening, waarin de goedkeuringsplicht niet langer is opgenomen, geen betekenis meer toe.
Verder hadden naar stellen van [appellant] ìn ieder geval de door het college van burgemeester en wethouders gedane toezeggingen moeten meegenomen bij de te verrichten belangenafweging. Ook heeft de raad onvoldoende meegewogen dat een agrarische bestemming, als waarin het huidige bestemmingsplan voorziet, niet langer haalbaar is.
2.5.1. De Afdeling overweegt dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid omtrent het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij het college van burgemeester en wethouders, maar bij de raad. Verwachtingen die door het college van burgemeester en wethouders mogelijk zijn gewekt, kunnen er derhalve niet toe leiden dat de raad gehouden is het bestemmingsplan te herzien. Overigens kan uit de genoemde brieven geen verwachting als door [appellant] bedoeld worden afgeleid. In de brief van 16 december 1986 wordt in principe de bereidheid uitgesproken om een gewijzigd bestemmingsplan in procedure te brengen, maar daarbij wordt uitdrukkelijk melding gemaakt van het verkrijgen van hogere goedkeuring waarbij vaststelling door de raad, gevolgd door goedkeuring door gedeputeerde staten en eventueel de Kroon worden genoemd. In de brief van 30 juni 2006 wordt, voor zover van belang, door het college van burgemeester en wethouders aan de raad gevraagd geen medewerking te verlenen aan het initiatief van [appellant] en om in overleg te treden met de provincie om tot een oplossing te komen.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling voorts geen grond voor het oordeel dat de raad, afwegende de betrokken belangen, niet in redelijkheid doorslaggevende betekenis heeft kunnen geven aan het belang dat is gediend met handhaving van de huidige agrarische bestemming. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat een agrarisch gebruik van de betrokken grond niet mogelijk is.
2.6. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat bestreden besluit niet in redelijkheid is genomen. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Matulewicz
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2011
45-682.