201004825/1/H2.
Datum uitspraak: 11 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], wonend te Enschede, en [appellant B], kantoorhoudende te Nieuwegein,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 27 april 2010 in zaak nr. 09/1410 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B],
de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam (thans het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand Utrecht en hierna: de raad).
Bij besluit van 8 oktober 2008 heeft de raad een verzoek van [appellant B] om vergoeding van extra uren rechtsbijstand aan [appellant A] afgewezen.
Bij besluit van 4 maart 2009 heeft hij het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 april 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 mei 2010, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant A] en [appellant B] hebben gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid te repliceren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2010, waar [appellant B] in persoon, mede als gemachtigde van [appellant A], en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra en mr. W.C.M. Smits, beiden werkzaam in zijn dienst, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van het Besluit Vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr 2000) wordt, indien in een procedure de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 6 is bepaald, voor elk uur waarin boven deze grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend, mits het bureau de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, voor zover thans van belang, dient de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de in artikel 13 bedoelde tijdgrens een aanvraag in bij het bureau tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden.
Ingevolge het tweede lid stemt het bureau geheel of gedeeltelijk in met de begroting, bedoeld in het eerste lid, indien het van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend.
2.1.1. Volgens het Handboek Vergoedingen 2000 (tweede druk, januari 2006; hierna: het Handboek Vergoedingen) wordt de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31 van het Bvr 2000, goedgekeurd, wanneer de zaak in vergelijking met andere soortgelijke zaken zodanig feitelijk en/of juridisch gecompliceerd is, dat de behandeling daarvan in redelijkheid niet binnen de tijdgrens heeft kunnen plaatsvinden en alsnog de door de rechtsbijstandverlener begrote tijd vergt. Een zaak is feitelijk gecompliceerd, indien zich binnen het bereik van de toevoeging een veelheid van juridisch relevante feiten voordoet. Een zaak is juridisch gecompliceerd, indien binnen het bereik van de toevoeging rechtsvragen beantwoord moeten worden die uitzonderlijk van aard zijn en zich zelden voordoen, aldus de desbetreffende passage op pagina 31.
2.1.2. Met de Leidraad extra-urenzaken, die de raden voor rechtsbijstand hebben vastgesteld en in december 2007 bekend hebben gemaakt, is beoogd de toepassing van het volgens het Handboek Vergoedingen gevoerde beleid landelijk te uniformeren. Volgens de versie van december 2008, de Leidraad bewerkelijke zaken (hierna: de Leidraad 2008), pagina's 5 en 6, kan bewerkelijkheid van een zaak worden aangenomen, indien er een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex is, waardoor niet verwacht kan worden dat alle rechtsbijstand binnen de forfaitaire grens verleend kan worden. Feitelijke complexiteit zal slechts worden aangenomen aan de hand van objectieve factoren. Bewerkelijkheid kan ook worden aangenomen, indien het gaat om bijzondere rechtsvragen, die zich in het soort zaak in kwestie zelden voordoen en met de behartiging waarvan veel meer tijd dan gemiddeld is gemoeid. Als zich in een zaak geen feitelijke en/of juridische complexiteit voordoet, zal een aanvraag om toekenning van extra uren worden afgewezen, ook al is in de desbetreffende zaak gemiddeld meer tijd besteed dan in een gelijksoortige zaak, aldus die passage. Vervolgens is vermeld dat, aangezien met het toekennen van extra uren schaarse publieke middelen zijn gemoeid, getoetst moet worden of deze middelen doelmatig worden besteed. Door de raad dient bij de beoordeling van de aanvraag om extra uren dan ook een proportionaliteitsafweging te worden gemaakt, aldus de Leidraad 2008.
2.2. [appellant B] is onder nummer 4GP2118 toegevoegd aan [appellant A] voor het verlenen van rechtsbijstand bij een beroepsprocedure tegen de weigering hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. Deze weigering betrof een herhaalde aanvraag om verlening van zodanige vergunning. Bij besluit van 7 mei 2008 heeft de raad aan [appellant B] desgevraagd in verband met bewerkelijkheid van de zaak 30 extra uren toegekend. Op 13 augustus 2008 heeft [appellant B] om toekenning van nog eens 31 te vergoeden uren gevraagd. Het besluit van 8 oktober 2008 is genomen naar aanleiding van die aanvraag.
2.3. De raad betoogt dat het door [appellant A] ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat hij daarbij geen belang heeft, nu de rechtsbijstand is beëindigd.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 april 2011 in zaak nr.
201006622/1/H2), vervalt het belang van een rechtzoekende bij een procedure, als hier aan de orde, indien de rechtsbijstand, waarvoor vergoeding van extra uren was aangevraagd, is verleend en de zaak is beëindigd en het besluit op de desbetreffende aanvraag voor de betrokken rechtzoekende geen financiële of andere gevolgen heeft.
In dit geval is de rechtsbijstand verleend. De zaak, waarvoor de toevoeging was verleend, is geëindigd met een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 februari 2009. Er is geen reden om aan te nemen dat het al of niet toekennen van de gevraagde uren voor [appellant A], wat de verleende toevoeging betreft, financiële of andere gevolgen heeft. Voor zover [appellant B], na de uitspraak van de rechtbank inzake de verblijfsvergunning, nog nadere activiteiten voor zijn cliënt zou willen ontplooien, levert dat voor [appellant A] geen belang bij het door hem ingestelde hoger beroep op. Voor die activiteiten is een eventuele nieuwe toevoeging vereist, nu de toevoeging met nummer 4GP2118 ziet op de procedure over de verblijfsvergunning bij de rechtbank.
[appellant A] heeft dan ook geen belang bij het door hem ingestelde hoger beroep. Het zal deswege niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.4. De raad stelt tevergeefs dat [appellant B] zelf geen hoger beroep heeft ingesteld. Gelet op de bewoordingen van het hogerberoepschrift, dient dit te worden opgevat als kennelijk mede ingesteld door [appellant B]. Omdat, zoals de Afdeling in voormelde uitspraak heeft overwogen, de rechtsbijstandverlener in beginsel belanghebbende is bij een besluit over de toekenning van extra te vergoeden uren rechtsbijstand, zijn er geen belemmeringen om het door [appellant B] ingestelde hoger beroep te ontvangen.
2.5. [appellant B] betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het beleid van de raad onredelijk is. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 juli 2009 in zaak nr.
200901320/1/H2), is er geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het voeren van het beleid, neergelegd in de Leidraad 2007. Het thans gevoerde beleid, neergelegd in de Leidraad 2008, is niet gewijzigd ten opzichte van dat, neergelegd in de Leidraad 2007. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde dan ook terecht geen aanleiding gezien daarover anders te oordelen.
2.6. [appellant B] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn zaak bewerkelijk is, heeft miskend dat hij het omvangrijke dossier in zijn geheel aan de Bezwarencommissie van de raad ter beschikking heeft gesteld en uit dat dossier naar voren komt, hoe ingewikkeld de zaak is. Het gaat daarbij om het ontkrachten van individuele ambtsberichten tegen [appellant A], malversaties van de zijde van de minister van Buitenlandse Zaken en het vergaren van nader bewijs over het onrechtmatig optreden van die minister, aldus [appellant B].
2.6.1. Dat betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de enkele omstandigheid dat er groot tijdsverloop is en een omvangrijk feitencomplex niet tot de conclusie leidt dat het om een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex gaat. Evenzeer met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat Europeesrechtelijke vraagstukken die eventueel in de zaak gaan spelen die zaak niet juridisch complex maken, nu in asielzaken veelvuldig een beroep wordt gedaan op het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde dan ook terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de zaak niet zo bewerkelijk is, dat de rechtsbijstand niet kan worden verleend binnen het aantal uren dat voor de zaak beschikbaar is gesteld. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de raad in het besluit van 4 maart 2009 terecht van belang heeft geacht dat de bij de aanvraag door [appellant B] gestelde omstandigheden betreffende de frauduleus tot stand gekomen ambtsberichten in andere bewoordingen ook al in de eerste, gehonoreerde, aanvraag om vergoeding van extra uren waren opgevoerd. In de omstandigheid dat de Bezwarencommissie niet het gehele door [appellant B] overgelegde dossier heeft bestudeerd, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien dat besluit te vernietigen. Het was aan [appellant B] om in de aanvraag desgewenst duidelijk te maken welke feiten en omstandigheden de zaak bewerkelijk maken. De rechtbank heeft terecht het betoog dat het advies van de Bezwarencommissie van 18 december 2008 een deugdelijke motivering ontbeert, omdat deze commissie zich niet mede heeft gebaseerd op het gehele procesdossier, door [appellant B] niet nader toegelicht geacht.
2.6.2. [appellant B] betoogt evenzeer tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat uit de bewoordingen van het advies van de Bezwarencommissie van 18 december 2008 niet blijkt dat een zogenoemde dubbele proportionaliteitstoets is uitgevoerd. In dat advies is, zoals dat ter zitting door de raad nader is toegelicht, uitgegaan van de beoordeling van de zaak als bewerkelijk en is vervolgens onderzocht of het aantal extra toegekende uren in objectieve zin voldoende is. Gelet op de conclusie in het advies dat de Bezwarencommissie in redelijkheid niet kan inzien, waarom de zaak objectief bezien in redelijkheid niet binnen het toegekende aantal van 54 uren kan worden behandeld, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het van een dubbele proportionaliteitstoets blijk geeft.
2.7. [appellant B] betoogt tenslotte dat de rechtbank heeft miskend dat de raad het gelijkheidbeginsel heeft geschonden. Hij wijst daartoe op gevallen waarin de raad wel extra uren heeft toegekend.
2.7.1. De rechtbank heeft ten aanzien van het in beroep door [appellant B] genoemde geval Tsumbi Mbala terecht overwogen dat dit geen gelijk of gelijk te stellen geval betreft, aangezien het dateert van voor het door de raad in 2007 vastgestelde beleid. De in hoger beroep door [appellant B] genoemde gevallen zijn evenmin gelijke of gelijk te stellen gevallen. De raad heeft dienaangaande onweersproken toegelicht dat het in de gevallen Taaid en Hezaveh een eerste asielaanvraag betreft en in het geval Ansari een fout is gemaakt die hij niet wenst te herhalen. De naam Bondo Kongoli komt in het systeem van de raad wel voor, maar daarin zijn geen toevoegingen vermeld.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2011