ECLI:NL:RVS:2011:BQ4082

Raad van State

Datum uitspraak
11 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201009072/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • D. Roemers
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek naturalisatie op basis van kennis van de Nederlandse taal en staatsinrichting

In deze zaak heeft de Raad van State op 11 mei 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om naturalisatie door de minister van Justitie, thans de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het verzoek was oorspronkelijk afgewezen op 15 juni 2009, waarna de minister het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaarde. De rechtbank Breda bevestigde deze afwijzing in haar uitspraak van 30 juli 2010. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 8 februari 2011, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. F. el Makhtari, en de minister werd vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen.

De Raad van State overwoog dat op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en het Besluit naturalisatietoets, een verzoeker moet aantonen dat hij beschikt over voldoende kennis van de Nederlandse taal en staatsinrichting. [appellant] betoogde dat hij vrijgesteld zou moeten worden van de naturalisatietoets vanwege zijn leeftijd (65 jaar) en een medisch advies dat zijn leervermogen zou beperken. De Raad van State oordeelde echter dat de RWN geen uitzondering maakt voor personen van 65 jaar of ouder en dat de minister in redelijkheid kon concluderen dat het medisch advies niet voldoende was om aan te tonen dat [appellant] niet in staat was de toets te behalen.

De Raad van State bevestigde dat de minister beoordelingsvrijheid heeft bij de toepassing van artikel 10 van de RWN, en dat de omstandigheden van [appellant] niet als uitzonderlijk konden worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201009072/1/V6.
Datum uitspraak: 11 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 30 juli 2010 in zaak nr. 09/5537 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Justitie, thans: de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 juni 2009 heeft de minister het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 5 november 2009 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 30 juli 2010, verzonden op 4 augustus 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 februari 2011, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. F. el Makhtari, advocaat te Capelle aan den IJssel, en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, voor zover thans van belang, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, voor zover thans van belang, komt voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 slechts in aanmerking de verzoeker die in de Nederlandse samenleving als ingeburgerd kan worden beschouwd op grond van het feit dat hij beschikt over een bij algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen mate van kennis van de Nederlandse taal, alsmede van de Nederlandse staatsinrichting en maatschappij, en hij zich ook overigens in de Nederlandse samenleving heeft doen opnemen.
Ingevolge artikel 10 kan de Kroon, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, in bijzondere gevallen het Nederlanderschap verlenen met afwijking van het bepaalde in voormeld artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit naturalisatietoets, voor zover thans van belang, beschikt een verzoeker over voldoende kennis van de taal alsmede van de staatsinrichting en maatschappij als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de RWN, indien hij beschikt over een zodanige mate van kennis van de taal alsmede van de staatsinrichting en maatschappij, dat hij zelfstandig in de Nederlandse samenleving kan functioneren.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, wordt aan de hand van een door de minister op te stellen naturalisatietoets vastgesteld, of een verzoeker beschikt over de mate van kennis van de taal alsmede van de staatsinrichting en maatschappij, bedoeld in het eerste lid.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, wordt het verzoek niet afgewezen om de reden dat de naturalisatietoets niet is behaald, indien ten genoegen van de minister is aangetoond dat de verzoeker door een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap, niet binnen vijf jaar in staat is de naturalisatietoets te behalen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling naturalisatietoets Nederland (hierna: de Regeling naturalisatietoets), voor zover thans van belang, is de naturalisatietoets genoemd in artikel 2, tweede lid, van het Besluit naturalisatietoets het inburgeringsexamen bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Wet inburgering.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, toont de verzoeker die woonachtig is in Nederland, de in artikel 4, aanhef en onder a, van het Besluit naturalisatietoets bedoelde psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke handicap aan door overlegging van een medisch advies van een arts, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het Besluit inburgering, dat op de dag van indiening van het naturalisatieverzoek niet ouder is dan zes maanden en inhoudende dat sprake is van een belemmering of een handicap.
Ingevolge artikel 2.8, eerste lid, van het Besluit inburgering legt de inburgeringsplichtige bij de aanvraag tot ontheffing van de inburgeringsplicht op grond van een psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke handicap als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet inburgering een advies over van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen onafhankelijke arts, die is ingeschreven in het betreffende register, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: de Wet BIG).
In de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (hierna: de Handleiding) is in de toelichting op artikel 8 vermeld dat een verzoeker die aantoont dat hij een zodanige psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke handicap heeft, dat hij binnen vijf jaar niet in staat is het inburgeringsexamen af te leggen, ontheven is van de verplichting het examen te behalen. De verzoeker dient door middel van een 'medisch advies inburgeringsexamen' of een 'beschikking van het college van burgemeester en wethouders krachtens artikel 6 van de Wet inburgering inhoudende de ontheffing van de inburgeringsplicht' aan te tonen dat hij voor ontheffing in aanmerking komt. Voor een medisch advies dat de belemmering of handicap aantoont, kan hij terecht bij de, in het kader van de uitvoering van de Wet inburgering, door het college van burgemeester en wethouders van zijn woonplaats aangewezen medisch adviseur. De medisch adviseur is een onafhankelijke arts, niet zijnde een behandelend arts van de verzoeker, die is ingeschreven in het conform de Wet BIG door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gehouden register (hierna: het BIG-register). De medisch adviseur stelt vast of er een psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke handicap is waardoor de betrokken verzoeker het examen binnen een termijn van vijf jaar niet kan behalen.
In de toelichting bij artikel 10 is vermeld dat in uitzonderlijke gevallen er belangen kunnen zijn die prevaleren boven het handhaven van de wettelijke voorwaarden voor naturalisatie, waarin het mogelijk moet zijn van die voorwaarden af te wijken. Het moet gaan om gevallen waarin redenen van staatsbelang of andere gewichtige Nederlandse, Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse belangen zich voordoen. Ook in gevallen van ernstig ambtelijk verzuim of om humanitaire redenen kan worden afgeweken van de geldende voorwaarden voor naturalisatie. Voorts is in de Handleiding vermeld dat van artikel 10 slechts terughoudend gebruik dient te worden gemaakt. Uitzonderingen zijn alleen toegestaan indien zich zeer bijzondere omstandigheden voordoen.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep op het ontbreken van de inburgeringsplicht heeft verworpen, omdat volgens de rechtbank de RWN geen mogelijkheid tot ontheffing van de naturalisatietoets wegens het bereiken van een bepaalde leeftijd zou bieden. Zoals volgens [appellant] uit een website van de minister, waarin wordt verwezen naar de website www.inburgeren.nl, blijkt, is de Wet Inburgering van toepassing op naturalisatieverzoeken. Uit artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van deze wet vloeit voort dat hij is vrijgesteld van het inburgeringsexamen wegens het bereiken van de leeftijd van 65 jaar, aldus [appellant]. Dit blijkt volgens hem voorts uit een brief van de burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout naar aanleiding van zijn aanmelding voor een inburgeringscursus en een tweetal telefoongesprekken met medewerkers van de Immigratie en Naturalisatiedienst. Volgens [appellant] is met deze informatie bij hem het vertrouwen gewekt dat hij zal worden vrijgesteld van de naturalisatietoets.
2.2.1. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is op een verzoek tot het verlenen van het Nederlanderschap artikel 8 van de RWN van toepassing en dient op grond van het eerste lid, aanhef en onder d, van dit artikel, gelezen in samenhang met artikel 2 van het Besluit naturalisatietoets de naturalisatietoets te zijn behaald om voor naturalisatie in aanmerking te komen. Uit het stelsel van de RWN volgt dat de Wet Inburgering, anders dan [appellant] betoogt, niet in zijn geheel van toepassing is, maar slechts voor zover daarnaar in de RWN of de daarop gebaseerde regelgeving wordt verwezen. Reeds omdat de RWN met betrekking tot het afleggen van de naturalisatietoets geen uitzondering maakt voor personen die de leeftijd van 65 hebben bereikt, kan de door [appellant] overgelegde informatie niet tot een ander oordeel leiden. Evenmin heeft [appellant] aan voormelde informatie het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen dat hij vrijgesteld zou worden van het afleggen van de naturalisatietoets.
Het betoog faalt.
2.3. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de conclusie van het door [appellant] overgelegde medisch advies inburgeringsexamen niet wordt gedragen door de inhoud ervan. Volgens [appellant] is het niet aan de minister om in de inhoudelijke beoordeling van het advies te treden en mag de minister dan ook niet beoordelen of het advies inhoudelijk concludent is. Hierbij verwijst hij naar het Protocol medische advisering dat als bijlage 4 bij artikel 2.4, derde lid, van de Regeling Inburgering is gevoegd. Volgens [appellant] volgt hieruit dat de minister zich er slechts van dient te vergewissen dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen en authentiek is. De zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies en de authenticiteit ervan is door de minister nimmer betwist, zodat de minister was gehouden het advies te volgen, aldus [appellant]. Voorts had het volgens [appellant] op de weg van de minister gelegen om bij twijfel over het advies contact op te nemen met de opsteller.
2.3.1. Het medisch advies inburgeringsexamen houdt in dat [appellant] een aantal medische problemen heeft, maar geen ernstige lichamelijke of geestelijke ziekte, waardoor hij is verhinderd naar taalles te gaan. Hij heeft problemen met het onthouden van nieuwe dingen, maar hiernaar is geen nader onderzoek gedaan. Volgens het advies kan [appellant] de moeilijker wordende lesstof niet verwerken omdat zijn leervermogen tekort schiet. Dit probleem wordt door zijn leeftijd versterkt. Het volgen van taalles is hierdoor zinloos. Geconcludeerd wordt dat [appellant] niet in staat is binnen vijf jaar de naturalisatietoets te behalen.
2.3.2. Zoals volgt uit artikel 5 van de Regeling naturalisatietoets, wordt een psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke handicap door de verzoeker aangetoond door overlegging van een medisch advies van een arts. De minister heeft zich volgens de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de conclusie van het advies niet wordt gedragen door de inhoud, omdat de conclusie dat [appellant] niet in staat is om binnen vijf jaar de naturalisatietoets te behalen en dat een medische belemmering daarvan de oorzaak is, niet uit het onderzoek blijkt. De daaraan ten grondslag liggende overwegingen van de rechtbank heeft [appellant] in hoger beroep niet bestreden. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de minister het advies niet aan zijn besluit ten grondslag heeft hoeven leggen. De minister heeft hiermee geen inhoudelijk oordeel gegeven over de juistheid van de medische informatie, maar slechts over de vraag of de inhoud van het advies de conclusie kan dragen, hetgeen de rechtbank heeft onderkend. Voorts kan [appellant] niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de minister contact had moeten opnemen met de opsteller van het advies, omdat het aan [appellant] is om aan te tonen dat hij voor ontheffing van de naturalisatietoets in aanmerking komt.
Het betoog faalt.
2.3.3. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij geen nadere medische informatie heeft overgelegd. Volgens [appellant] heeft de rechtbank hiermee ten onrechte gesuggereerd dat het overleggen van nadere medische informatie tot vrijstelling van het afleggen van de naturalisatietoets door de rechtbank kan leiden.
Dit betoog faalt, aangezien het ingevolge artikel 4 van het Besluit naturalisatietoets aan [appellant] is om aan te tonen dat hij door een belemmering niet in staat is de naturalisatietoets te behalen. Het had derhalve op zijn weg gelegen met nadere medische informatie de gestelde belemmering aan te tonen.
2.4. Tot slot betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in zijn geval geen aanleiding bestond voor toepassing van artikel 10 van de RWN. Volgens [appellant] heeft de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom geen sprake is van een uitzonderlijk geval dat tot toepassing van artikel 10 van de RWN noopt. Hiertoe voert hij aan dat hij al twaalf jaar met zijn vrouw in Nederland verblijft en zich steeds zelfstandig staande heeft gehouden. Hij heeft getracht actief deel te nemen aan de Nederlandse samenleving en zich de taal eigen te maken. Hij heeft twee jaar onderwijs gevolgd in Nederland. Daarnaast blijkt uit het advies van de medisch adviseur dat hij niet in staat is binnen vijf jaar de naturalisatietoets te behalen.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 juli 2003 in zaak nr.
200204721/1), heeft de minister bij de toepassing van artikel 10 van de RWN beoordelingsvrijheid waarvan de invulling primair tot zijn verantwoordelijkheid behoort. De minister pleegt, zoals in 2.1. is vermeld, van artikel 10 van de RWN slechts terughoudend gebruik te maken in uitzonderlijke, hiervoor onder 2.1. vermelde, gevallen. De omstandigheden dat een persoon lange tijd in Nederland verblijft, stelt te zijn ingeburgerd en in zijn eigen onderhoud voorziet, kunnen niet tot de conclusie leiden dat sprake is van een uitzonderlijk geval. De omstandigheid dat uit het medisch advies zou blijken dat [appellant] niet in staat zou zijn binnen vijf jaar de naturalisatietoets te behalen kan, gelet op hetgeen in 2.3.1. is overwogen, evenmin tot die conclusie leiden. De rechtbank heeft derhalve terecht en voldoende gemotiveerd overwogen dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat toepassing van artikel 10 van de RWN in het geval van [appellant] niet aangewezen is.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. H.G. Sevenster, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Groenendijk
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2011
164-532.