ECLI:NL:RVS:2011:BQ4896

Raad van State

Datum uitspraak
18 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201009947/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • M.R. Poot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand door het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand Utrecht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden, die op 3 september 2010 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het hoger beroep is ingesteld tegen de afwijzing van een aanvraag voor een toevoeging door het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand Utrecht, gedateerd 14 juni 2010. Het bestuur had de aanvraag afgewezen omdat deze volgens hen kennelijk van elke grond was ontbloot. De voorzieningenrechter bevestigde deze afwijzing, wat leidde tot het hoger beroep van [appellant].

De Raad van State overweegt dat volgens artikel 12, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) rechtsbijstand niet verleend wordt indien het verzoek kennelijk van elke grond is ontbloot. Dit betekent dat er een materiële toets moet plaatsvinden om te bepalen of er een rechtskundig probleem is waarvoor rechtsbijstand noodzakelijk is. In dit geval stelde het bestuur dat er op het moment van de aanvraag geen rechtskundig probleem was, en dat de aanvraag dus niet voldeed aan de criteria voor het verlenen van rechtsbijstand.

[Appellant] betoogde dat de voorzieningenrechter ten onrechte had overwogen dat zijn aanvraag volstrekt ontoereikend was. Hij voerde aan dat er wel degelijk een rechtsprobleem was, namelijk de vraag of zijn arbeidsovereenkomst door zijn werkgever moest worden voortgezet. De Raad van State oordeelt echter dat [appellant] niet voldoende heeft aangetoond dat er een concreet geschil was dat rechtsbijstand vereiste. De enkele vraag of er een verplichting bestaat om de arbeidsovereenkomst voort te zetten, is volgens de Raad niet voldoende om aan te tonen dat er een rechtskundig probleem is.

Uiteindelijk bevestigt de Raad van State de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 18 mei 2011.

Uitspraak

201009947/1/H2.
Datum uitspraak: 18 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Emmeloord, gemeente Noordoostpolder,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 3 september 2010 in zaak nrs. 10/1326 en 10/1327 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand Utrecht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 juni 2010 heeft het bestuur een aanvraag van [appellant] om een toevoeging afgewezen.
Bij besluit van 29 juli 2010 heeft het bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 oktober 2010, hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven van 7 januari 2011 en 4 januari 2011 daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien het daartoe strekkende verzoek kennelijk van elke grond is ontbloot.
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder b, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: het Brt) wordt rechtsbijstand als zijnde van elke grond ontbloot niet verleend indien de aanvraag betrekking heeft op een vordering of verweer waarvoor de rechtzoekende geen of een volstrekt ontoereikende grond verschaft.
2.2. Het bestuur heeft de aanvraag van [appellant] om een toevoeging afgewezen, omdat deze naar zijn oordeel van elke grond is ontbloot. Op het moment van de aanvraag is nog geen sprake van een rechtskundig probleem waarvoor een advocaat rechtsbijstand moet verlenen.
2.3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat hetgeen hij heeft aangevoerd een volstrekt ontoereikende grond betreft. Daartoe voert hij aan dat moet worden bezien of de arbeidsovereenkomst tussen hem en zijn werkgever door de werkgever moet worden voortgezet en dat in dat kader bestudering van de collectieve arbeidsovereenkomst en wettelijke regelingen noodzakelijk is. Het is onmogelijk aannemelijk te maken dat de gevraagde rechtsbijstand enige kans van slagen heeft als het rechtsprobleem niet verder onderzocht kan worden.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer bij uitspraak van 1 juli 2009 in zaak nr.
200808166/1/H2, is in de nota van toelichting (Stb. 1994, 32) bij artikel 3, aanhef en onder b, van het Brt vermeld dat een rechtsbijstandverzoek enige kans van slagen dient te hebben en dat het verlenen van rechtsbijstand niet zinvol is indien ter onderbouwing van het verzoek geen of een volstrekt ontoereikende grond wordt aangevoerd. De beantwoording van de vraag of hiervan sprake is vereist een individuele, materiële toets, die, zoals onder meer volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 7 december 2005 in zaak nr.
200504666/1, marginaal van aard is.
Bij de aanvraag heeft de raadsman van [appellant] het rechtsprobleem aldus omschreven:
"arbeidsovereenkomst wordt (mondeling) niet verlengd na 13.10 (lees: 1 maart 2010). I.v.m. het feit dat cliënt een opleiding volgt wil hij weten of er een verplichting bestaat de arbeidsovereenkomst te verlengen".
Bij brief van 12 april 2010 heeft het bestuur met toepassing van artikel 4:5 van de Awb aan [appellant] bericht dat niet duidelijk is of het uitsluitend een verzoek om informatie in deze zaak betreft en gevraagd mee te delen om welke reden rechtsbijstand van een advocaat noodzakelijk wordt geacht voor de beantwoording van zijn vraag. Voorts heeft het bestuur gevraagd om, indien wel sprake is van een concreet geschil tussen partijen, nader aan te geven waaruit dit geschil bestaat.
De raadsman van [appellant] heeft hierop als volgt gereageerd:
"Er is nog geen werk verricht, omdat de toevoeging nog niet is verleend en er (nog) geen termijn speelt; cliënt heeft een arbeidsovereenkomst voor een 1 maand en vervolgens voor 1 jaar tot 1.3.10 gehad en wil weten of de werkgever de arbeidsovereenkomst moet voortzetten?"
Met de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat het bestuur zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanvraag van [appellant] een volstrekt ontoereikende grond betreft. Het was aan [appellant] om naar aanleiding van de brief van het bestuur van 12 april 2010 aan te geven voor welk rechtskundig probleem de rechtsbijstand van een advocaat noodzakelijk wordt geacht. Anders dan [appellant] stelt, is daarvoor niet vereist dat een nauwkeurige omschrijving wordt gegeven van het juridisch probleem, maar mag wel van de aanvrager worden verlangd in hoofdzaak aan te geven waarin het rechtskundig probleem bestaat. Met de vermelding van de enkele vraag van [appellant] of er een verplichting bestaat de arbeidsovereenkomst voort te zetten, is daaraan niet voldaan. Evenmin is aangegeven om welke reden de rechtsbijstand van een advocaat noodzakelijk wordt geacht. De enkele stelling dat typisch advocatenwerk nodig is, is daartoe onvoldoende.
Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het bestuur niet in redelijkheid de weigering van de gevraagde toevoeging heeft kunnen handhaven met toepassing van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wrb en artikel 3, aanhef en onder b, van het Brt.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2011
362.