ECLI:NL:RVS:2011:BQ4900

Raad van State

Datum uitspraak
18 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000458/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.G.C. Wiebenga
  • D.A.C. Slump
  • M.A.A. Mondt-Schouten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied Olst, partiële herziening Het Klaverblad, Den Nul

Op 2 november 2009 heeft de raad van de gemeente Olst-Wijhe het bestemmingsplan "Buitengebied Olst, partiële herziening Het Klaverblad, Den Nul" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben verschillende appellanten, waaronder bewoners van Olst, beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten betogen dat zij als belanghebbenden moeten worden aangemerkt en dat het plan in strijd is met diverse wet- en regelgeving, waaronder de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De Raad van State heeft de zaak op 1 april 2011 behandeld. De appellanten voerden aan dat de afstand tot het plangebied te groot is om een rechtstreeks belang aan te nemen, en dat het plan niet voldoet aan de eisen van economische en financiële uitvoerbaarheid. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de appellanten geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit en dat het beroep van [appellant sub 1] en anderen niet-ontvankelijk is. De Afdeling concludeert dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijke en provinciale beleid en dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De beroepen zijn ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201000458/1/R3.
Datum uitspraak: 18 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] wonend te Olst, gemeente Olst-Wijhe, en anderen,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], wonend te Olst, gemeente Olst-Wijhe, (hierna in enkelvoud: [appellant sub 2]),
3. [appellant sub 3], wonend te Olst, gemeente Olst-Wijhe,
en
de raad van de gemeente Olst-Wijhe,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Olst, partiële herziening Het Klaverblad, Den Nul" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 januari 2010, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 13 januari 2010, en [appellant sub 3] per faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 13 januari 2010, beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 8 maart 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2011, waar [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2], [appellant sub 3], bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk, werkzaam bij Arag rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door A.H.A. Ganzevles en L. van Veen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting verschenen [belanghebbenden].
2. Overwegingen
Ontvankelijkheid
2.1. [4 appellanten sub 1] wonen op een afstand van ongeveer 400 m tot ongeveer 700 m van het plangebied. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die op het door hen bestreden plandeel mogelijk worden gemaakt, is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Voorts is niet van feiten of omstandigheden gebleken in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. De conclusie is dat [4 appellanten sub 1] geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en dat zij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), geen beroep kunnen instellen.
Het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover dat is ingediend door [4 appellanten sub 1], is niet-ontvankelijk.
Het bestemmingsplan
2.2. Het plan voorziet in de aanleg van een kampeerterrein van ongeveer twee hectare op een perceel tegenover de percelen Holstweg 41 en 43, ten oosten van het dorp Den Nul. Het terrein zal plaats bieden aan zeventig kampeerplaatsen, zes chalets, twee trekkershutten en een recreatieruimte.
Formeel aspect
2.3. [appellant sub 2] betoogt dat de raad belanghebbenden ten onrechte niet op de hoogte heeft gesteld van de wijzigingen die na afloop van de zienswijzentermijn zijn aangebracht in het ondernemingsplan dat aan het bestemmingsplan ten grondslag ligt.
2.3.1. De Awb, noch enig ander wettelijk voorschrift bevat een bepaling op grond waarvan de raad belanghebbenden op de hoogte had moeten stellen van het gewijzigde ondernemingsplan. Voor het oordeel dat de raad in zoverre onzorgvuldig heeft gehandeld bestaat geen aanleiding, nu is gebleken dat belanghebbenden kennis hebben kunnen nemen van het gewijzigde ondernemingsplan.
Economische en financiële uitvoerbaarheid
2.4. [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betwijfelen of het plan economisch en financieel uitvoerbaar is. Hiertoe voeren zij aan dat er gebreken kleven aan het voor het plan opgestelde ondernemingsplan en aan het onderzoek naar de financiële haalbaarheid. In dit verband stellen [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 3] allereerst dat het ondernemingsplan enkel is opgesteld en gewijzigd om aan de zienswijzen tegemoet te kunnen komen. Daarnaast voert [appellant sub 2] aan dat het onderzoek naar de economische en financiële haalbaarheid is uitgevoerd door een firma die ten onrechte stelt een accountantsbureau te zijn.
Ten aanzien van de economische uitvoerbaarheid stelt [appellant sub 2] verder dat de raad ten onrechte ervan uit is gegaan dat het aanbod aan verblijfsaccommodaties in de gemeente beperkt is en moet worden uitgebreid. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] en anderen betwijfelen of het voorziene kampeerterrein zal leiden tot een economische impuls voor het dorp Den Nul. Zij wijzen erop dat slechts één extra arbeidsplaats zal worden gecreëerd en dat de winkel en de horecagelegenheid die bij het voorziene kampeerterrein behoren, geen aanvulling zijn op het bestaande aanbod in het dorp Den Nul. Volgens [appellant sub 2] volgt uit de beoordeling van het ondernemingsplan door Adficount Bedrijfs- en Belastingadviseurs dat daarin is uitgegaan van te optimistische cijfers en aannames. Zo zijn onder meer de gebruikte gegevens verouderd, omdat deze dateren uit 2006, vóór de economische crisis. [appellant sub 1] en anderen betogen dat weliswaar in 2010 vanwege deze crisis een stijging van het aantal kampeervakanties in eigen land wordt verwacht, maar dat uit gegevens over een langere periode en uit andere bronnen valt af te leiden dat de belangstelling voor dit soort vakanties sterk daalt. Ook voeren [appellant sub 1] en anderen aan dat de exploitanten van het kampeerterrein zich richten op een te ruime doelgroep, die niet geïnteresseerd zal zijn in de voorziene rustige natuurcamping. [appellant sub 3] voert aan dat in het ondernemingsplan is uitgegaan van een onrealistisch hoge omzet en dat de personeelskosten niet in verhouding staan tot deze omzet.
Wat betreft de financiële uitvoerbaarheid, betwijfelt [appellant sub 3] of de exploitanten van het kampeerterrein voldoende eigen kapitaal bezitten om het kampeerterrein te kunnen ontwikkelen, met name gezien de planschade die het plan tot gevolg heeft. Voorts stelt hij dat de voorziene wijze van financieren niet realistisch is. [appellant sub 1] en anderen stellen verder dat de planschade die het plan zal veroorzaken te laag is inschat. Volgens hen wijst het ontbreken van een datum op het planschaderapport erop dat het rapport is herschreven.
2.4.1. Ten behoeve van het plan is een ondernemingsplan opgesteld, dat is aangepast en uitgebreid naar aanleiding van de ingediende zienswijzen. In het ondernemingsplan 'Ondernemingsplan voor Het Klaverblad' van 30 juli 2009 is onder meer de verwachte omzet vermeld en een exploitatie- en investeringsbegroting opgenomen. De economische en financiële haalbaarheid van het plan is getoetst door Kool Busink & Bosgra Accountany BV; en de resultaten daarvan zijn neergelegd in een brief van 28 juli 2009. Het bureau is tot de conclusie gekomen dat sprake is van een economisch verantwoorde investering en dat in economische zin sprake is van een levensvatbare onderneming.
2.4.2. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 2] heeft gesteld geen aanleiding om aan te nemen dat bovenvermelde financieel adviseur onvoldoende deskundig is om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan in kaart te kunnen brengen.
Voorts gaven de zienswijzen aanleiding om het ondernemingsplan op bepaalde punten uit te breiden en aan te vullen. Hieruit kan niet worden afgeleid dat de informatie in het ondernemingsplan is toegeschreven naar een wenselijke uitkomst in verband met de ingediende zienswijzen en daarom onbetrouwbaar is.
2.4.3. Volgens de raad is het voorziene kampeerterrein wat omvang en opzet betreft niet vergelijkbaar met andere kampeerterreinen in de directe omgeving daarvan en mede daardoor een verrijking van het totale aanbod aan verblijfsaccommodaties. Daarnaast zullen de bestedingen van de gebruikers van het kampeerterrein in de regio waarin het plangebied ligt, voor een economische impuls zorgen.
[appellant sub 2] en [appellant sub 1]k en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het vorenstaande onjuist is.
2.4.4. In het ondernemingsplan is de markt voor het toerisme in beeld gebracht met behulp van gegevens over onder meer het aantal vakanties in de regio Salland en de bestedingen van de bezoekers van deze regio in 2006. In hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor de vrees dat binnenlands toerisme en recreatie sindsdien dermate zijn verminderd en ook niet meer zodanig zullen aantrekken dat het kampeerterrein niet exploitabel zal zijn gedurende de planperiode van tien jaar. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat ter zitting is gebleken dat de doelgroep van het kampeerterrein is beperkt tot 50-plussers en gezinnen met kinderen tot zes jaar. In het ondernemingsplan zijn voorts de te verwachten opbrengsten van het kampeerterrein uiteengezet en is aan de hand daarvan de omzet per jaar berekend. De stelling dat deze omzet onrealistisch is, heeft [appellant sub 3] niet aannemelijk gemaakt. Ten aanzien van de omzet en de loonkosten heeft Kool Busink & Bosgra Accountancy BV in een nader stuk van 30 maart 2010 toegelicht dat geen relatie is te leggen tussen de hoogte van de begrote omzet en de begrote personeelskosten.
2.4.5. Uit de brief van 28 juli 2009 van Kool Busink& Bosgra Accountancy BV volgt dat de aanleg van het voorziene kampeerterrein wordt gefinancierd door aan te trekken financiering en eigen vermogen. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat dit plan niet kan worden gefinancierd.
2.4.6. Ten aanzien van mogelijke planschade, wordt overwogen dat het college van burgemeester en wethouders ingevolge artikel 6.1 van de Wro verzoeken om tegemoetkoming in de planschade zelfstandig zal dienen te beoordelen. De vraag of de eigenaar van het kampeerterrein over voldoende middelen beschikt om de bepaling inzake verhaal van planschadekosten in de gesloten exploitatieovereenkomst na te komen behoeft in dit kader geen beantwoording, aangezien dit niet zou betekenen dat het plan financieel niet uitvoerbaar is, doch slechts dat de overeenkomst niet kan worden nagekomen en de gemeente de kosten in verband met de tegemoetkoming in de schade niet kan verhalen op de eigenaar van het kampeerterrein.
2.4.7. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat dusdanige gebreken aan het ondernemingsplan of de financiële doorrekening daarvan kleven, dat de raad het ondernemingsplan niet bij het het bestreden besluit heeft mogen betrekken. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat Kool Busink& Bosgra Accountancy BV in het nader stuk van 30 maart 2010 de bezwaren van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] genoegzaam heeft weerlegd. Evenmin ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd grond voor het oordeel dat geen of onvoldoende behoefte bestaat aan het voorziene kampeerterrein, noch voor de verwachting dat het voorziene kampeerterrein niet gerealiseerd zal kunnen worden.
Provinciaal en gemeentelijk beleid
2.5. [appellant sub 2] betoogt dat de aanleg van een kampeerterrein met een omvang als het onderhavige in strijd is met het streekplan, omdat het kampeerterrein is gelegen in een weidevogelbeheer- en ganzengebied alsmede in een zone waar het primaat ligt bij agrarische bedrijvigheid. Verder voert [appellant sub 2] aan dat het plangebied in een primair watergebied ligt, waar de waterfunctie voorop staat. In dit gebied is het niet toegestaan om percelen op te hogen en drainage aan te brengen, wat wel het geval zal zijn op het kampeerterrein. Ook ligt het perceel in een aandachtsgebied wateroverlast, waar alleen ruimtelijke ontwikkelingen zijn toegestaan waarvan de maatschappelijke noodzaak is aangetoond. Deze noodzaak is niet aangetoond, aldus [appellant sub 2].
Daarnaast betoogt [appellant sub 2] dat het plan in strijd is met het beleidsuitgangspunt van de raad dat terughoudend met nieuw te ontwikkelen locaties voor verblijfsrecreatie wordt omgegaan. Ook is het plan volgens [appellant sub 2] en [appellant sub 3] in strijd met het 'Landschapsontwikkelingsplan gemeenten Deventer Raalte Olst-Wijhe' (hierna: Landschapsontwikkelingsplan). Op de bij dit plan behorende visiekaart ligt het plangebied in een kommenlandschap en een weteringenlandschap. In het kommenlandschap is de vestiging van verblijfsrecreatie niet toegestaan. Daarnaast tast de voorziene beplanting de karakteristieke openheid van het kommenlandschap en weteringenlandschap aan. Ook betoogt [appellant sub 2] dat zich onregelmatigheden hebben voorgedaan bij het verlenen van een ontheffing van de keur door het waterschap.
2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij rekening heeft gehouden met het provinciale beleid en dat het plan hiermee in overeenstemming is, omdat het plangebied in een zone ligt waar het Streekplan 2000+ mogelijkheden toelaat voor nieuwvestiging en uitbreiding van toeristisch-recreatieve bedrijven. Ook is de ontwikkeling van een kampeerterrein in overeenstemming met het gemeentelijke beleid, aldus de raad.
2.5.2. Anders dan de raad kennelijk veronderstelt, is het Streekplan 2000+ met de inwerkingtreding van de Omgevingsvisie Overijssel (hierna: Omgevingsvisie) op 1 september 2009 komen te vervallen. De Omgevingsvisie is een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.2 van de Wro en was ten tijde van het bestreden besluit van kracht.
2.5.3. De raad dient rekening te houden met het provinciale beleid dat is opgenomen in een structuurvisie, zoals de Omgevingsvisie, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. Blijkens de kaart ‘Weidevogelbeheer- en ganzengebieden’ die in de Omgevingsvisie is opgenomen, ligt het plangebied niet in dit gebied.
Blijkens de kaart ‘Waterlopen en waterberging', die in de Omgevingsvisie is opgenomen, ligt het plangebied evenmin binnen een primair waterbergingsgebied, maar grenst het plangebied daaraan. De raad behoefde derhalve geen rekening te houden met het provinciale beleid voor deze gebieden.
Blijkens de kaart 'Ontwikkelingsperspectieven groene omgeving' die bij de Omgevingsvisie hoort, ligt het plangebied in de zone 'buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte, mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren'. In paragraaf 2.6.1 van de Omgevingsvisie is vermeld dat in dit ontwikkelingsperspectief sprake is van verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. In dit perspectief is het uitgangspunt om de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, maar ook van andere sectoren zoals recreatie nog nadrukkelijker te verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen.
In hetgeen [appellant sub 2] heeft gesteld, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad het provinciale beleid onvoldoende in zijn afwegingen heeft betrokken en dat het plan daarmee in strijd zou zijn. Dat de raad ten onrechte het streekplan in plaats van de Omgevingsvisie heeft betrokken bij zijn belangenafweging doet hier niet aan af, nu in de Omgevingsvisie vergelijkbaar provinciaal beleid terzake is vervat.
2.5.4. De Afdeling ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ontwikkeling van een kampeerterrein in overeenstemming is met het gemeentelijke beleid voor verblijfsrecreatie zoals is neergelegd in onder meer de Nota verblijfsrecreatieve voorzieningen, vastgesteld op 7 september 2009, het Ontwikkelingsplan Recreatie en Toerisme gemeente Olst-Wijhe, vastgesteld op 24 november 2008, en de Toekomstvisie Olst-Wijhe, van 7 april 2008.
Het plangebied ligt blijkens de kaart behorende tot het Landschapsonwikkelingsplan in het zogenoemde kommenlandschap en niet, zoals [appellant sub 2] stelt, ook in een weteringenlandschap. Het landschapsbeleid is gericht op het behouden en versterken van de karakteristiek van dit landschap. De omstandigheid dat verblijfsrecreatie niet is genoemd in het Landschapsontwikkelingsplan als type grondgebruik dat de karakteristiek van het deelgebied kan versterken, betekent niet dat de mogelijkheid om verblijfsrecreatie in het kommenlandschap te vestigen is uitgesloten. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het voorziene kampeerterrein en de aan te leggen beplanting de karakteristieke openheid van het kommenlandschap niet onevenredig zullen aantasten. Hiertoe wordt overwogen dat het grootste gedeelte van het voorziene kampeerterrein uit kampeerplaatsen zal bestaan en dat bebouwing alleen aan de voorzijde van het terrein, dicht bij de Holstweg, in het plan is toegelaten, met een beperkte maximale bouwhoogte van 5,5 m. Overigens is ter zitting verklaard dat aan de achterzijde van het plangebied geen beplanting zal worden aangebracht.
2.5.5. Voor zover [appellant sub 2] aanvoert dat zich onregelmatigheden hebben voorgedaan bij het verlenen van een keurontheffing door het waterschap, wordt overwogen dat dit aspect niet aan de orde kan komen in deze bestemmingsplanprocedure.
Gevolgen voor het bedrijf van [appellant sub 2]
2.6. [appellant sub 2] vreest dat haar paardenhouderij, die op de gronden naast het plangebied is gevestigd, negatieve gevolgen zal ondervinden van het voorziene kampeerterrein. De bedrijfsactiviteiten bestaan onder meer uit het laten revalideren van paarden, die op de gronden direct grenzend aan het plangebied verblijven. Een rustige omgeving is hiervoor een vereiste. [appellant sub 2] vreest dat gebruikers van het kampeerterrein geluidoverlast zullen veroorzaken, waardoor de vereiste rust wordt verstoord. Het aanbrengen van beplanting tussen het kampeerterrein en deze gronden kan volgens [appellant sub 2] de negatieve gevolgen van het plan niet wegnemen. Zij wijst erop dat het twee tot drie jaren duurt voordat de beplanting volgroeid is, en dat de beplanting in de wintermaanden nauwelijks afscherming zal bieden. Verder is niet gewaarborgd dat de beplanting daadwerkelijk zal worden aangebracht. Ook zal de beplanting insecten aantrekken, waar de paarden hinder van kunnen ondervinden. [appellant sub 2] voert voorts aan dat de uitbreidingsmogelijkheden van haar bedrijf worden beperkt, omdat het uitbreiden en verplaatsen van de trainingsrijbaan naar de gronden aan de zijde van het plangebied niet langer mogelijk is vanwege de in acht te nemen afstand van 50 m tot het kampeerterrein. [appellant sub 2] stelt dat de raad de gevolgen van het plan voor het bedrijf onvoldoende heeft meegewogen bij het nemen van het bestreden besluit.
2.6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor het bedrijf van [appellant sub 2] en wijst er in dit verband op dat zich tussen het weiland van [appellant sub 2] en het plangebied een sloot bevindt en beplanting zal worden aangebracht.
2.6.2. Tussen het weiland waar de paarden verblijven en het plandeel met de bestemming "Recreatie-verblijfsrecreatie" is voorzien in een strook grond met de bestemming "Groen" van vier tot vijf meter breed. Het gebruik van deze groenstrook voor kampeerdoeleinden is niet toegestaan. Naast deze groenstrook ligt een sloot. Gelet op de afstand tussen het weiland van [appellant sub 2] en de gronden die voor kampeerdoeleinden mogen worden gebruikt, alsmede gezien de mogelijkheid om afschermende beplanting aan te brengen om contact tussen de gebruikers van het kampeerterrein en de paarden te vermijden, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een ernstige verstoring van de voor de bedrijfsvoering vereiste rustige omgeving. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het kampeerterrein een gemiddelde omvang heeft en alleen tijdens het kampeerseizoen een betrekkelijk hoge bezettingsgraad zal kennen. Daarnaast kunnen de paarden in de huidige situatie reeds enige verstoring van hun rust ondervinden van het verkeer op de Holstweg, waaraan het weiland ligt. Voorts zal beplanting in de wintermaanden weliswaar nauwelijks afscherming bieden, maar de raad heeft er terecht op gewezen dat in deze tijd van het jaar weinig activiteit op het kampeerterrein zal plaatsvinden. Verder heeft de raad gewezen op de exploitatieovereenkomst met de eigenaren van het kampeerterrein, waarin is opgenomen dat zij de landschappelijke inpassing van het kampeerterrein moeten realiseren en vervolgens zullen onderhouden en in stand houden. De raad heeft voorts in redelijkheid een groter belang kunnen hechten aan de aanleg van het kampeerterrein dan aan de mogelijke hinder die de paarden kunnen ondervinden van insecten die zich mogelijk zullen ophouden in de aan te brengen beplanting, met name nu is gebleken dat ook beplanting aanwezig is op het eigen perceel van [appellant sub 2].
Gezien het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bedrijf van [appellant sub 2] geen onevenredige hinder zal ondervinden van het plan.
2.6.3. Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat de gewenste uitbreiding van zijn bedrijf onmogelijk wordt gemaakt door het plan, wordt overwogen dat niet is gebleken van concrete bouwplannen, die ten gevolge van het plan geen doorgang kunnen vinden. Daarnaast heeft de raad ter zitting toegelicht dat met inachtneming van een afstand van 50 m tot aan het voorziene kampeerterrein voldoende uitbreidingsmogelijkheden voor het bedrijf resteren. De raad heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf van [appellant sub 2] niet dusdanig beperkt worden dat hieraan een groot gewicht diende te worden toegekend.
Woon- en leefklimaat
2.7. [appellant sub 3] vreest voor geluidoverlast, lichthinder en een vermindering van zijn privacy door het voorziene kampeerterrein, dat tegenover zijn woning zal worden aangelegd. Hij wijst erop dat niet wordt voldaan aan de afstand van minimaal 50 m die in de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) wordt aanbevolen tussen een woning en een kampeerterrein. Volgens
[appellant sub 3] moet de afstand worden gemeten vanaf de grens van het plangebied tot aan de grens van het perceel van zijn woning. Weliswaar zal het deel van het plangebied dat tegenover zijn woning ligt als groenzone worden ingericht, maar in dit deel kan ook een visvijver worden aangelegd voor recreatief gebruik. Derhalve moet ook het plandeel met de bestemming "Groen" als onderdeel worden beschouwd van dat deel van het plangebied dat is bestemd voor recreatieve doeleinden. De grens van het plangebied ligt op een afstand van minder dan 20 m van zijn perceel, aldus [appellant sub 3], terwijl de inrit en het bouwvlak liggen op een afstand van minder dan 50 m van zijn perceel. De maatregel die de raad heeft genoemd ter voorkoming van privacyverlies, het planten van bomen en struiken voor het kampeerterrein, biedt volgens [appellant sub 3] geen soelaas, omdat het aanbrengen van beplanting niet afdwingbaar is.
2.7.1. In de VNG-brochure worden ter voorkoming en beperking van hinder aan te houden richtafstanden aanbevolen tussen bedrijven en nabijgelegen gevoelige objecten. In de door de raad gehanteerde brochure uit 2007 wordt voor een kampeerterrein een richtafstand van 50 m aanbevolen, uitgesplitst naar een afstand voor geur en gevaar van 10 m en een afstand voor geluid van 50 m. Volgens de VNG-brochure geldt als aanbevolen afstand de afstand tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning.
Tegenover de woning van [appellant sub 3] is in het plan een plandeel met de bestemming "Groen" opgenomen. Daarachter is in het plan voorzien in een plandeel met de bestemming "Recreatie-verblijfsrecreatie", waar het kampeerterrein zal worden gerealiseerd. Voor het oordeel dat de raad in dit geval had moeten uitgaan van de afstand tussen de grens van het plandeel met de bestemming "Groen" en het perceel van [appellant sub 3], ziet de Afdeling geen aanleiding. Dat een vijver kan worden aangelegd binnen dit plandeel maakt niet dat dit beschouwd dient te worden als een onderdeel van het kampeerterrein waarvoor een afstand van 50 m zou moeten worden aangehouden. Hiertoe wordt overwogen dat de regels bij de bestemming "Groen" het gebruik van de gronden met deze bestemming voor recreatieve doeleinden niet mogelijk maken. Op de verbeelding gemeten bedraagt de kortste afstand tussen de woning van [appellant sub 3] tot aan het plandeel met de bestemming "Recreatie-verblijfsrecreatie" ongeveer 50 m, zodat aan de aanbevolen richtafstand wordt voldaan. De raad heeft op dit punt bij de vaststelling van het plan in overeenstemming met de VNG-brochure gehandeld. Gelet hierop en gezien het tussenliggende plandeel met de bestemming "Groen" van ongeveer 30 m en de Holstweg, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare geluid- en lichtoverlast bij de woning van [appellant sub 3] of tot een onevenredige aantasting van zijn privacy. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het plan voorziet in de mogelijkheid om beplanting aan te brengen, waardoor het kampeerterrein en de voorziene vijver kunnen worden afgeschermd. Zoals hiervoor is overwogen, heeft de raad er op gewezen dat een exploitatieovereenkomst met de eigenaren van het perceel is gesloten, waarin is opgenomen dat zij de landschappelijke inpassing van het kampeerterrein moeten realiseren en vervolgens onderhouden en in stand houden.
2.8. [appellant sub 1] en anderen voeren aan dat de leefbaarheid van de plattelandsomgeving door de aanleg van het voorziene kampeerterrein zal verslechteren.
2.8.1. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de omvang van het voorziene kampeerterrein niet dusdanig groot is, dat het zal leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor de omgeving. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het kampeerterrein landschappelijk zal worden ingepast.
Verkeer en parkeren
2.9. [appellant sub 2] vreest dat het plan overlast zal veroorzaken vanwege de verkeersaantrekkende werking ervan. Zij betoogt dat het aantal verkeersbewegingen dat het plan met zich zal brengen, onderschat is. Gelet op de capaciteit van het kampeerterrein moet rekening worden gehouden met ongeveer 140 verkeersbewegingen per etmaal in plaats van 70, omdat de gasten enkele malen per dag het kampeerterrein zullen verlaten en weer terug zullen keren. Daarnaast is ten onrechte geen rekening gehouden met het verkeer vanwege het bezoek dat gebruikers van het kampeerterrein tijdens hun verblijf zullen ontvangen en vanwege de activiteiten die volgens het ondernemingsplan in de periode van 1 april tot 1 november zullen worden ontplooid.
Voorts betoogt [appellant sub 2] dat onvoldoende parkeergelegenheid is voorzien voor de bezoekers die de gebruikers van het kampeerterrein tijdens hun verblijf zullen ontvangen. Zij vreest dat de berm en de parkeerplaats voor de klanten van haar bedrijf zullen worden gebruikt door de bezoekers, hetgeen leidt tot verkeersonveilige situaties en overlast.
2.9.1. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verkeerstoename vanwege het voorziene kampeerterrein niet zal leiden tot onevenredige overlast bij de woning en het bedrijf van [appellant sub 2]. Hiertoe wordt overwogen dat de woning van [appellant sub 2] ten oosten van het plangebied ligt, terwijl naar verwachting 70% tot 80% van het verkeer van en naar het kampeerterrein gebruik zal maken van de Holstweg in westelijke richting, naar de N337. Daarnaast zal de verkeerstoename vanwege het plan naar verwachting van de raad gemiddeld 70 tot 100 verkeersbewegingen per etmaal bedragen, inclusief het verkeer vanwege bezoekers van het kampeerterrein. Dat dit aantal dusdanig laag is ingeschat dat de raad voormeld standpunt hierop niet heeft kunnen baseren, heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt. Overigens volgt uit het aanvullende akoestische onderzoek van 19 april 2010, uitgevoerd door Ecopart BV, dat de geluidbelasting vanwege een verkeerstoename van 100 verkeersbewegingen op de Holstweg nagenoeg geen invloed heeft op de geluidbelasting ter plaatse van de woning van [appellant sub 2].
2.9.2. Binnen het plangebied zullen volgens de raad 68 parkeerplaatsen worden aangelegd voor zowel de gebruikers van het kampeerterrein als voor hun bezoekers. Als dit aantal vanwege drukte te gering is, kan op het kampeerterrein extra parkeerruimte worden gecreëerd.
Gezien de beschikbare ruimte binnen het plangebied voor parkeergelegenheid, acht de Afdeling de stelling van [appellant sub 2] dat onvoldoende parkeergelegenheid zal worden aangelegd voor zowel de gebruikers van het kampeerterrein als hun bezoekers niet aannemelijk. Voor verkeersonveilige situaties of overlast vanwege een tekort aan parkeerplaatsen, behoeft derhalve niet te worden gevreesd.
2.10. [appellant sub 1] en anderen vrezen dat de aanleg van een kampeerterrein op het perceel zal leiden tot verkeersonveilige situaties bij een verderop gelegen school, omdat circa 80% van het verkeer vanwege het kampeerterrein via de Holstweg langs de school naar de N337 zal rijden.
2.10.1. Volgens de raad heeft de Holstweg voldoende capaciteit om de verkeerstoename vanwege het plan te kunnen verwerken. Dat het plan desondanks zal leiden tot verkeersonveilige situaties bij een verderop gelegen school, hebben [appellant sub 1] en anderen niet aannemelijk gemaakt.
Buurthuis
2.11. [appellant sub 1] en anderen voeren aan dat de raad bij de beantwoording van de zienswijzen heeft aangegeven dat het bouwblok voor een buurthuis, dat in het ontwerpplan was opgenomen, niet meer in het vastgestelde plan zal worden opgenomen. Uit de bij het plan behorende inrichtingstekening blijkt dat hieraan geen uitvoering is gegeven.
2.11.1. Uit de begripsbepalingen van artikel 1 van de planregels noch uit de planregels behorende bij de bestemming "Recreatie-verblijfsrecreatie" volgt dat de gronden met deze bestemming mogen worden gebruik ten behoeve van een buurthuis. Ter zitting hebben [appellant sub 1] en anderen erkend dat het plan niet voorziet in een buurthuis. Het betoog faalt derhalve.
Natuurwaarden
2.12. [appellant sub 2] voert aan dat geen rekening is gehouden met de ligging van het plangebied op minder dan drie kilometer afstand van een speciale beschermingszone als bedoeld in de richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschapen van de 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L 103; hierna: de Vogelrichtlijn) en als bedoeld in de richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van
21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Pb L 206; hierna: de Habitatrichtlijn). [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen verder dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de aanwezige natuurwaarden, waaronder de ijsvogel, weidevogels en vissen, zoals het bermpje en de kleine modderkruiper. [appellant sub 1] en anderen stellen dat het plan zal leiden tot meer verlichting in de omgeving en daardoor tot lichtoverlast voor de fauna.
2.12.1. Ten behoeve van het plan is onderzoek verricht naar de flora en fauna door EcoGroen Advies. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport 'Quickscan natuurtoets camping Klaverblad, Den Nul' van 14 januari 2008. In het onderzoek is vermeld dat het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel bestaat uit een Vogelrichtlijn- en Habitatgebied. Het gebied bevindt zich op een afstand van circa één kilometer van het plangebied. Als gevolg van het plan vindt geen aantasting van het leefgebied van de habitats en soorten van dit Natura 2000-gebied plaats en zijn geen negatieve effecten of externe effecten te verwachten op de natuurwaarden ervan. Daarnaast volgt uit het onderzoek dat het bermpje en de kleine modderkruiper in de sloot naast het plangebied aanwezig zijn of kunnen voorkomen. Omdat geen werkzaamheden zijn gepland in de sloot wordt verwacht dat het plan geen negatieve effecten zal hebben op deze soorten. Evenmin zal het plan leiden tot negatieve effecten op weidevogels of andere vogels, als de werkzaamheden die broedbiotopen verstoren of beschadigen buiten het broedseizoen zullen plaatsvinden.
In de aanvullende notitie 'Reactie zienswijze BP Klaverblad Den Nul' van 11 juni 2009 van EcoGroen advies, wordt verder geconcludeerd dat lichtvervuiling niet aan de orde is, gezien de beperkte verlichting die op het kampeerterrein zal worden aangebracht en de voorziene beplanting op en rondom het kampeerterrein zelf.
2.12.2. Gelet op het uitgevoerde onderzoek naar de aanwezige flora en fauna en de resultaten daarvan en de aanvullende notitie, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad geen of onvoldoende rekening heeft gehouden met de ligging van het plangebied in de nabijheid van een speciale beschermingszone en de door [appellant sub 1] en anderen genoemde natuurwaarden. Verder hebben [appellant sub 1] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de conclusie uit de aanvullende notitie dat het kampeerterrein niet zal leiden tot lichtvervuiling onjuist is. De omstandigheid dat de ontwikkeling van een kampeerterrein op een thans onbebouwd perceel grasland zal leiden tot meer verlichting, brengt niet met zich dat daarmee vaststaat dat lichtoverlast zal ontstaan.
Conclusie
2.13. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen zijn, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
2.14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover dat is ingesteld door [4 appellanten sub 1], niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen voor het overige, en de beroepen van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 3] geheel ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.G.C. Wiebenga, voorzitter, en mr. D.A.C. Slump en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van staat.
w.g. Wiebenga w.g. Kegge
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2011
459-618.