ECLI:NL:RVS:2011:BQ4903

Raad van State

Datum uitspraak
18 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007827/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • M.J.M. Mathot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2000 te Stevensbeek

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis op 24 november 2008 een verzoek van [appellant] om wijziging van het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" voor een perceel te Stevensbeek afgewezen. Het college verklaarde op 12 juni 2009 het bezwaar van [appellant] ongegrond. Hierop heeft [appellant] beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 6 april 2011 ter zitting werd behandeld. De zaak betreft de afwijzing van het verzoek om het bouwvlak van het perceel te vergroten en de mogelijkheid om een woning voor zijn bedrijf binnen dat bouwvlak te realiseren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat het perceel de bestemming "Agrarisch gebied (Ag)" heeft, met een medebestemming voor "Agrarische bedrijfsdoeleinden (A)". Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende ruimte is voor uitbreiding van de bedrijfsgebouwen binnen het bestaande bouwvlak. [Appellant] betwist dit en stelt dat het bouwvlak al vol staat met gebouwen en dat uitbreiding noodzakelijk is voor zijn bedrijfsvoering.

De Afdeling heeft geoordeeld dat het college terecht heeft vastgesteld dat de kadastrale afsplitsing en gewijzigde eigendomsverhouding niet tot gevolg heeft dat het bouwvlak niet meer als één ruimtelijke eenheid kan worden aangemerkt. De Afdeling concludeert dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat er geen noodzaak is voor uitbreiding van het bouwvlak en dat de door [appellant] gewenste realisatie van een bedrijfswoning in strijd is met de planvoorschriften. Het beroep van [appellant] is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201007827/1/R3.
Datum uitspraak: 18 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Wijchen
en
het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2008 heeft het college afwijzend beslist op het verzoek van [appellant] om het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" voor het perceel [locatie] te Stevensbeek te wijzigen.
Bij besluit van 12 juni 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State, na doorzending door de rechtbank 's-Hertogenbosch, ingekomen op 10 augustus 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2011, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door G.H.J. Kusters, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In geschil is de bij de beslissing op bezwaar gehandhaafde afwijzing van het verzoek van [appellant] om het bouwvlak van het perceel [locatie] te Stevensbeek (hierna: het perceel) te vergroten en tevens het oprichten van een woning ten behoeve van zijn bedrijf binnen het te vergroten bouwvlak mogelijk te maken.
2.2. Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" de bestemming "Agrarisch gebied (Ag)". Aan een deel van het perceel is de medebestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden (A)" met een bouwvlak en de aanduiding "Grondgebonden (G)" toegekend. Het noordwestelijke deel van het bouwvlak is niet in eigendom van [appellant]; dat deel is deels bebouwd met een woning en gebouwen en deels onbebouwd. Het bij [appellant] in eigendom zijnde zuidoostelijke deel is bebouwd dan wel is daartoe bouwvergunning verleend.
2.3. [appellant] voert aan dat het college zich ten onrechte op het standpunt stelt dat nog voldoende ruimte bestaat voor uitbreiding van zijn bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak. In dit verband voert hij aan dat het bouwvlak, voor zo ver bij hem in eigendom, al vol staat met gebouwen dan wel daarvoor al bouwvergunning is verleend en dat uitbreiding van het bouwblok strikt noodzakelijk is gelet op zijn uitbreidingsplannen en de bijzondere aard en omvang van zijn bedrijf.
[appellant] voert verder aan dat het plan bij recht niet aan meerdere bedrijfswoningen in de weg staat. Het college stelt zich naar de opvatting van [appellant] ten onrechte op het standpunt dat op het perceel reeds een bedrijfswoning aanwezig is, nu de bedrijfswoning wordt bewoond als burgerwoning. Naar zijn mening mag hem niet worden tegengeworpen dat een derde de op grond van de planvoorschriften geboden bouwmogelijkheden belemmert en dat het aan het gemeentebestuur is om op te treden tegen de illegale situatie.
Ten slotte heeft [appellant] in beroep nog aangevoerd dat het op de weg van het gemeentebestuur had gelegen om aan het perceel waarop de bedrijfswoning is gesitueerd een woonbestemming toe te kennen dan wel ter plaatse de bouw van een tweede bedrijfswoning mogelijk te maken.
2.4. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de planvoorschriften zijn op de gronden met de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden (A)", voor zover hier van belang, bedrijfsgebouwen en één bedrijfswoning met daarbij behorende bijgebouwen, voor zover ter plaatse noodzakelijk in het kader van de bedrijfsvoering, toegestaan, behoudens de percelen, waarop blijkens de aanduiding op de kaart geen dan wel twee of meer bedrijfswoning(en) is/zijn toegestaan.
Ingevolge artikel 19, derde lid, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, gelden voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de aanwijzingen op de detailplankaart en zijn gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, uitsluitend binnen het op de detailplankaart aangegeven bouwvlak toegestaan.
Ingevolge artikel 22, tweede lid, gelezen in samenhang met de daarbij behorende tabel 2 en artikel 23, tweede lid, onder c, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming "Agrarisch gebied (Ag)" te wijzigen in de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden (A)" ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak/bestemmingsvlak, mits dit noodzakelijk is uit oogpunt van een doelmatige bedrijfsvoering of -ontwikkeling en mits het bouwvlak na vergroting een oppervlakte heeft van maximaal 1,5 hectare.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 22, wordt onder een bouwvlak verstaan een door bouwgrenzen op de kaart omgeven bouwvlak, waarbinnen volgens deze voorschriften een gebouw of complex van gebouwen mag worden gebouwd.
2.4.1. Op het perceel is één bouwvlak aangegeven. Mede gelet op het bepaalde in artikel 1, onder 22, van de planvoorschriften heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de kadastrale afsplitsing en de gewijzigde eigendomsverhouding niet tot gevolg heeft dat het bouwvlak niet meer als één ruimtelijke eenheid valt aan te merken. Binnen het bouwvlak op het perceel bestaat nog ruimte voor nieuwe gebouwen. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat in zoverre geen sprake is van een noodzaak tot uitbreiding van het bouwvlak als bedoeld in artikel 22, tweede lid, van de planvoorschriften, gelezen in samenhang met de daarbij behorende tabel 2 en artikel 23, tweede lid.
Verder is gelet op het bepaalde in artikel 19, tweede lid, van de planvoorschriften ter plaatse één bedrijfswoning mogelijk. Een zodanige woning is ter plaatse reeds tot stand gekomen. Naar het oordeel van de Afdeling behoudt voor de toepassing van de planvoorschriften de afgesplitste woning het karakter van bedrijfswoning. De omstandigheid dat deze woning, zoals [appellant] stelt, thans niet meer als bedrijfswoning in gebruik is kan daaraan niet afdoen, evenmin als de omstandigheid dat deze woning niet in eigendom is bij [appellant]. Een tegengestelde opvatting zou tot het onaanvaardbare resultaat leiden dat de afzonderlijke verkoop van een bedrijfswoning en de bedrijfsgebouwen of zelfs het enkel in gebruik nemen van een bedrijfswoning voor burgerwoondoeleinden de bouw van een nieuwe bedrijfswoning op het resterende gedeelte van het bouwvlak, mits ten behoeve van een agrarisch bedrijf, mogelijk zou maken. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] gewenste realisatie van een bedrijfswoning in strijd is met voormeld artikel 19, tweede lid, van de planvoorschriften en evenmin aanleiding kan geven om het bouwvlak te vergroten.
De vraag of en op welke wijze aan de gestelde burgerbewoning een einde kan en behoort te worden gemaakt, betreft de handhaving van het bestemmingsplan en kan in de onderhavige procedure niet aan de orde komen. Evenmin kan aan de orde komen de in beroep geuite wens van [appellant] om de bestemming van de bestaande woning aan te passen dan wel een tweede bedrijfswoning mogelijk te maken, nu dit niet aan het onderliggende verzoek ten grondslag is gelegd.
2.5. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet in redelijkheid is genomen. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Mathot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2011
45-682.