201010499/1/H2.
Datum uitspraak: 18 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te 's-Gravenhage,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 september 2010 in zaak nr. 10/4350 in het geding tussen:
Het College van Beroep voor de Examens van de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Bij besluit van 10 december 2009 heeft de afstudeercommissie, bestaande uit de examinatoren dr. A. Nadolska en dr. B. Ataman (hierna gezamenlijk: de examinatoren), van de Rotterdam School of Management het cijfer van de afstudeerscriptie van [appellant] vastgesteld op een zes.
Bij besluit van 3 mei 2010 heeft het College het door [appellant] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 november 2010, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 april 2011, waar [appellant] in persoon en het College, vertegenwoordigd door mr. drs. W.A. Kleinjan en mr. C.M. Dirks, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 8:4, aanhef en onder e, van de Algemene wet bestuursrecht kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit inhoudende een beoordeling van het kennen of kunnen van een kandidaat of leerling die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, dan wel inhoudende de vaststelling van opgaven, beoordelingsnormen of nadere regels voor die examinering of toetsing.
Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, staat deze bepaling eraan in de weg dat, door het instellen van beroep tegen een in administratief beroep genomen besluit van het College, een oordeel van de bestuursrechter wordt verkregen over een besluit dat als zodanig van bestuursrechterlijke rechtsbescherming is uitgesloten. De toetsing door de bestuursrechter kan niet rechtstreeks betrekking hebben op de inhoud van de afgelegde proeve van bekwaamheid van [appellant]. Dit toetsingskader laat de bestuursrechter geen ruimte om in te gaan op zijn beroepsgronden voor zover deze zien op inhoudelijke waardering van zijn afstudeerscriptie door de examinatoren.
Het betoog van [appellant] dat de rechtbank een inhoudelijk oordeel over de waardering van afstudeerscriptie heeft gegeven faalt, omdat de aangevallen uitspraak een dergelijk oordeel niet bevat.
2.2. [appellant] betwist voorts de overwegingen van de rechtbank dat de beoordeling van zijn afstudeerscriptie niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel is geschiedt. Hij voert aan, samengevat weergeven, dat Nadolska onzorgvuldig jegens hem heeft gehandeld door tijdens de verdediging van de afstudeerscriptie geen vragen te stellen over de kritiek die zij hem bij e-mail van 24 november 2009 had meegedeeld. Volgens [appellant] had hij die kritiek, indien daarover vragen waren gesteld, kunnen weerleggen en zou daarom de afstudeerscriptie mogelijk met een hoger cijfer zijn gewaardeerd.
[appellant] voert verder aan dat Nadolska in een reactie van 10 februari 2010 in de fase van het administratief beroep kritiek heeft geuit op de scriptie die niet eerder bij hem bekend was. Volgens [appellant] mocht hij erop vertrouwen dat Nadolska die kritiek niet had, omdat zij hem daarover niet voorafgaande aan de verdediging van de afstudeerscriptie heeft geïnformeerd en daarover tijdens die verdediging geen vragen heeft gesteld.
2.3. Ook dat betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen, dat de examinatoren niet onzorgvuldig hebben gehandeld door bij de verdediging van de afstudeerscriptie de door [appellant] verwachte of gewenste vragen niet te stellen. De rechtbank heeft eveneens met juistheid overwogen dat de e-mail van Nadolska van 24 november 2009 geen grond biedt voor een bij [appellant] gewekt gerechtvaardigd vertrouwen op een hogere waardering van zijn scriptie en dat de reactie van 10 februari 2010 evenmin een dergelijke grond heeft geboden, reeds omdat deze reactie dateert van na de verdediging van de scriptie. Dat, zoals [appellant] betoogt, Nadolska haar in die reactie gegeven kritiek op de afstudeerscriptie niet eerder op die wijze aan [appellant] kenbaar had gemaakt, vormt evenmin aanleiding voor een gerechtvaardigd vertrouwen op een hogere waardering van de afstudeerscriptie, nu vaststaat dat de waardering eerst zou volgen nadat de verdediging van de scriptie had plaatsgevonden.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, ambtenaar van staat.
w.g. Van Dijk w.g. Oranje
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2011