201001014/1/R3.
Datum uitspraak: 18 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Super de Boer Winkels B.V. (hierna: Super de Boer), gevestigd te Veghel,
2. [appellant sub 2], wonend te Lage Zwaluwe, gemeente Drimmelen,
3. [appellant sub 3], tevens handelend onder de naam Super de Boer [appellant sub 3], wonend te Lage Zwaluwe, gemeente Drimmelen
de raad van de gemeente Drimmelen,
verweerder.
Bij besluit van 29 oktober 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Lage Zwaluwe West" en het exploitatieplan "Lage Zwaluwe West" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 januari 2010, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 januari 2010 en Super de Boer bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2011, waar [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. J.W.O. Croockewit, advocaat te Amsterdam, Super de Boer, vertegenwoordigd door mr. M. Lanen, advocaat te Utrecht, en de raad, vertegenwoordigd door mr. W.G.P. van de Ven, advocaat te Den Bosch, en drs. P.R.M. Bauer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bestemmingsplan maakt onder meer een uitbreiding van het woongebied tussen de Kruisstraat en Onderstraat, de herontwikkeling van een zorgcentrum en de bouw van een winkelcentrum met een supermarkt mogelijk.
Het beroep van Super de Boer
2.2. Super de Boer stelt dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Gemengd" en artikel 5, lid 5.1, onder b, en lid 5.2, onder 5.2.3, van de planregels heeft vastgesteld, nu deze planonderdelen voorzien in een supermarkt met een bedrijfsvloeroppervlakte (hierna: bvo) van maximaal 1500 m². Zij vreest voor een ontwrichting van de detailhandelstructuur als gevolg van deze supermarkt. Zij stelt dat nader distributieplanologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd door een ander onderzoeksbureau dan WPM. WPM is bij haar onderzoek uitgegaan van verkeerde aannames en inschattingen. Zo heeft WPM de omzetmogelijkheden van buiten Lage Zwaluwe veel te hoog ingeschat. Zij verwijst in dit verband naar de cijfermatige onderbouwing van het door de afdeling Vastgoed van Super de Boer uitgevoerde onderzoek. Voorts stelt Super de Boer dat de voorziene 1500 m² aan bvo niet overeenkomt met de nota 'beantwoording ingekomen reacties uit het wettelijk vooroverleg' en de inspraak. Daarin werd nog gesproken van een oppervlakte van 1250 m² aan bvo. De voorziene oppervlakte zal leiden tot een overaanbod van detailhandel in de dagelijkse sector. Ook in dit verband verwijst zij naar voormelde cijfermatige onderbouwing. Volgens haar heeft WPM een te lage vloerproductiviteit gehanteerd. Ten slotte is WPM uitgegaan van een te hoog inwoneraantal, nu niet zeker is of het aantal geplande woningen kan worden gerealiseerd en een groei van 1,9 inwoner per nieuwbouwwoning te hoog is.
2.2.1. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, onder b, van de planregels zijn de voor "Gemengd" aangewezen gronden bestemd voor detailhandel.
Ingevolge artikel 5, lid 5.2, onder 5.2.3, is er maximaal één supermarkt toegestaan, met een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 1500 m².
2.2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer haar uitspraak van 10 juni 2009, in zaak nr.
200808122/1/R3, komt voor het oordeel of sprake is van overaanbod in het verzorgingsgebied en een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau geen doorslaggevende betekenis toe aan de vraag of sprake is van een mogelijke sluiting van bestaande detailhandelsvestigingen, maar is het doorslaggevende criterium of voor de inwoners van een bepaald gebied een voldoende voorzieningenniveau behouden blijft in die zin, dat zij op een aanvaardbare afstand van hun woonplaats hun dagelijkse inkopen kunnen doen.
De raad heeft zich bij de vaststelling van het plan gebaseerd op het rapport "Actualisatie distributieve verkenning Lage Zwaluwe" van WPM van 18 september 2009, dat weer is gebaseerd op een rapport uit 2005 en een rapport uit 2008. Super de Boer heeft niet aannemelijk gemaakt dat aan het rapport uit 2009 zodanige gebreken of leemten in kennis kleven dat de raad zich hier niet op heeft mogen baseren. Daartoe is het volgende van belang.
In het rapport uit 2005 van WPM is uitgegaan van een marktruimte voor het dagelijkse segment van 1250 m² aan bvo. In de actualiserende rapporten van WPM is uitgegaan van het in het plan opgenomen ruimere bvo van 1500 m². De reden hiervoor is de omzetstijging in de afgelopen jaren en de schaalvergrotingstendens bij supermarkten. Hierbij is uitgegaan van een omzetstijging vanuit het secundaire gebied bij de winkelvoorzieningen in Lage Zwaluwe van 20% naar 25%. Dit is volgens WPM goed te verantwoorden, aangezien in de omliggende dorpen geen supermarkt aanwezig is. Super de Boer heeft niet aannemelijk gemaakt dat niet had mogen worden uitgegaan van deze omzetstijging uit het secundaire gebied. Voor zover Super de Boer stelt dat is uitgegaan van een te lage vloerproductiviteit, zijnde de omzet per vierkante meter, overweegt de Afdeling dat deze is vastgesteld op een volgens WPM voor een kleine kern acceptabel niveau. Dat Super de Boer voor haar winkels een hogere vloerproductiviteit hanteert, brengt niet reeds met zich dat de door WPM gehanteerde lagere vloerproductiviteit onjuist is. Dat is uitgegaan van een lagere omzet per vierkante meter komt de Afdeling, gelet op een gewenst verblijfsklimaat met bredere gangpaden en ruimte voor presentatie en kassa's waarvoor meer winkelruimte nodig is, niet onredelijk voor.
Als gevolg van de bij het plan voorziene ontwikkeling van ongeveer 300 woningen in Lage Zwaluwe verwacht WPM een toename van het inwoneraantal van 700. Dit komt de Afdeling evenmin onredelijk voor. Super de Boer heeft niet onderbouwd waarom de bouw van deze woningen geen doorgang zou kunnen vinden en geen rekening mocht worden gehouden met een toename van het aantal inwoners.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat de voorziene supermarkt met 1500 m² aan bvo niet tot gevolg zal hebben dat het voorzieningenniveau als gevolg van concurrentie zodanig zal afnemen dat de inwoners van Lage Zwaluwe niet meer op aanvaardbare afstand hun dagelijkse inkopen kunnen doen.
2.2.3. Voor het overige, waaronder de financiële uitvoerbaarheid, heeft Super de Boer verwezen naar de inhoud van haar zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. Super de Boer heeft in het beroepschrift, noch ter zitting, redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.2.4. In hetgeen Super de Boer heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Gemengd (GD)" en voormelde planregels strekken ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van Super de Boer is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
2.2.5. Ten aanzien van het beroep van [appellant sub 3], dat inhoudelijk overeenkomt met het beroep van Super de Boer, ziet de Afdeling geen aanleiding anders te oordelen dan in overweging 2.2.2 en in de uitspraak van 28 juni 2010 van de voorzitter op onder meer zijn verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in zaak nr.
201001014/1/R3is overwogen. Het beroep van [appellant sub 3] is eveneens ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.3. [appellant sub 2] stelt dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Wonen", voor de gronden tussen de Kruisstraat/Oudeweg en de Repel/Roterij, en het plandeel met de bestemming "Verkeer-Verblijf" heeft vastgesteld. Hij voert aan dat de bebouwing een aantasting van zijn privacy en woongenot tot gevolg zal hebben, onder meer door de situering van de direct aan zijn perceel grenzende tuinen van de woningen aan de Kruisstraat. De voorziene woningen zullen leiden tot een aanzienlijke waardevermindering van zijn woning, temeer omdat de gemeente voornemens is eerst een aantal starterswoningen aan de Kruisstraat te bouwen en de overige bebouwing in een veel later stadium, mede afhankelijk van de dan geldende vraag, te ontwikkelen. Het solitair bouwen van de woningen aan de Kruisstraat zal het aanzicht van de entree van de Lage Zwaluwe en de woningen aan de Repel/Roterij aantasten.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat van een onaanvaardbare aantasting van het woongenot van [appellant sub 2] geen sprake is.
2.3.2. De woning van [appellant sub 2] staat aan de [locatie]. Ten zuiden van zijn woning voorziet het plan in 68 woningen waaraan maximale bouwhoogten van 8, 11 of 12 m zijn toegekend. Niet valt uit te sluiten dat het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2] in enige mate zal worden aangetast door de voorziene woningen, aangezien deze zijn voorzien op een thans onbebouwd terrein, waar hij vanuit zijn woning zicht op heeft. In dit verband merkt de Afdeling echter op dat geen recht op blijvend vrij uitzicht bestaat. Voorts bedraagt de afstand tussen de woning van [appellant sub 2] en de voorziene woningen ongeveer 55 m en is de maximale bouwhoogte van de woningen, gelet op die afstand, niet onaanvaardbaar.
Nu het plan tussen de woning van [appellant sub 2] en de voorziene woningen tussen de Kruisstraat/Oudeweg en Repel/Roterij over de gehele breedte voorziet in een waterloop en een groenzone, is van direct aan zijn perceel grenzende tuinen geen sprake. Het betoog mist in zoverre feitelijke grondslag.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang dat is gemoeid met de bouw van de woningen dan aan het belang van [appellant sub 2] bij het behoud van de huidige situatie. Daarbij is nog van belang dat de raad rekening heeft gehouden met de belangen van [appellant sub 2] door ter hoogte van zijn woning een groenstrook te voorzien die aanzienlijk breder is dan het overige deel van de groenstrook.
2.3.3. Voorts stelt [appellant sub 2] dat door de beperkte ontsluiting van het plangedeelte rond het nieuwe verzorgingscentrum en het winkelcentrum via de Oude Weg het verkeer op de Repel zal toenemen, en daarmee ook de geluidoverlast en verkeersonveiligheid.
2.3.4. In de door Grontmij uitgevoerde verkeerstoets wordt geconcludeerd dat de Oude Weg als gebiedsontsluitingsweg de extra verkeersintensiteiten die zullen ontstaan als gevolg van het plan, goed zal kunnen afwikkelen. [appellant sub 2] heeft niet onderbouwd waarom de raad zich bij de vaststelling van het plan niet heeft kunnen baseren op het verrichte onderzoek met betrekking tot de verkeerssituatie in het plangebied. Ten aanzien van de gevreesde verkeersdrukte op de Repel wordt overwogen dat een aantal van de bij het plan voorziene woningen zal worden gebouwd in het verlengde van de Roterij, Lint en Lokken. Deze wegen komen uit op de Repel. Vanaf de hier voorziene woningen zal het verkeer gebruik kunnen maken van de Repel om bij de Kruisstraat, welke leidt naar de Oude Weg, te komen. Nu het hier maximaal 44 woningen betreft en [appellant sub 2] niet aannemelijk heeft gemaakt dat ook de overige voorzieningen in het plangebied tot meer verkeersdrukte op de Repel zullen leiden, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ernstige verkeersoverlast met bijbehorende geluidsoverlast en verkeersonveiligheid op de Repel zich niet zal voordoen. Het betoog faalt.
2.3.5. [appellant sub 2] stelt dat de voorziene woningen, in strijd met het provinciaal beleid, in de directe omgeving van een grootschalige geitenhouderij kunnen worden gebouwd.
2.3.6. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] dat de voorziene woningen in de directe omgeving van een grootschalige geitenhouderij zijn voorzien, ziet de Afdeling in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding daarover anders te oordelen dan de voorzitter in zijn uitspraak van 14 februari 2011 in zaak nr.
201001014/4/R3op het verzoek om opheffing van de bij uitspraak van 28 juni 2010 getroffen voorlopige voorziening. Daarin is overwogen dat de mogelijke besmetting met dierziekten zoals Q-koorts vanwege nabijgelegen agrarische bedrijven een mee te wegen belang is bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat voorziet in woningbouw, maar dat de bestrijding van besmettelijke dierziekten primair regeling vindt in andere wetgeving en daarnaast aan de milieuvergunning (thans: omgevingsvergunning) voorschriften kunnen worden verbonden om de gevolgen voor de volksgezondheid te voorkomen dan wel te beperken. In dit geval is de aanwezigheid van de geitenhouderij, die op ongeveer 400 meter van de dichtstbijzijnde voorziene woningen staat, in de belangenafweging betrokken. De raad heeft, mede gelet op genoemde afstand, in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan de bouw van de woningen dan aan het behoud van de huidige situatie. Van strijd met het provinciale beleid is geen sprake, reeds omdat het provinciale beleid geen afstandsmaten ter zake voorschrijft.
2.3.7. Voorts stelt [appellant sub 2] dat de in het plan voorziene woningen binnen de risicocontouren van een straalbedrijf en LPG-opslag zijn gesitueerd.
2.3.8. Ten aanzien van het LPG-tankstation wordt overwogen dat volgens het voor het plan opgestelde rapport "Lage Zwaluwe Drimmelen, toets externe veiligheid" van Grontmij van 22 januari 2009 de risicocontour van het LPG-tankstation het plangebied niet overlapt. In het rapport wordt geconcludeerd dat binnen het plangebied wordt voldaan aan de wettelijke eisen voor externe veiligheid, wanneer wordt voldaan aan de eisen gesteld door de Regionale Brandweer Midden en West Brabant. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het plan hieraan in de weg staat.
De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling geen onderzoek naar de effecten van het straalbedrijf op de externe veiligheid behoeven te doen, nu dit bedrijf op meer dan 250 meter van de in het plan voorziene woningen is gesitueerd en niet is gebleken dat dit bedrijf onder de werking van het Besluit externe veiligheid inrichtingen valt.
2.3.9. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van het perceel van [appellant sub 2] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
2.3.10. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Kegge
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2011