ECLI:NL:RVS:2011:BQ4912

Raad van State

Datum uitspraak
18 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201006288/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • M.A.A. Mondt-Schouten
  • E. Helder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan "Kom Vianen" en de bouwhoogte van woningen

Op 11 mei 2010 heeft de raad van de gemeente Vianen het bestemmingsplan "Kom Vianen" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben drie appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten, wonend te Vianen, hebben hun beroepen ingediend op respectievelijk 1, 5 en 6 juli 2010, met aanvullingen op de gronden van hun beroepen in de daaropvolgende maanden. De zaak is op 29 maart 2011 ter zitting behandeld, waarbij de appellanten werden bijgestaan door hun advocaten. De raad van de gemeente Vianen was vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen de argumenten van de appellanten tegen de maximale bouwhoogte van drie meter voor het noordelijke deel van de woning van appellant 1 besproken. De raad heeft gesteld dat deze beperking noodzakelijk is om het architectonische accent van de bijzondere woning te waarborgen en om de stedenbouwkundige opzet in de omgeving te behouden. De Afdeling oordeelt dat de raad zich in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen, en dat de belangen van de appellanten niet zwaarder wegen dan de belangen van de goede ruimtelijke ordening.

De beroepen van de appellanten zijn ongegrond verklaard. De Afdeling heeft vastgesteld dat de raad de belangen van de omwonenden zorgvuldig heeft afgewogen en dat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in strijd is met het recht. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 18 mei 2011.

Uitspraak

201006288/1/R2.
Datum uitspraak: 18 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant 1A] en [appellant 1B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Vianen,
2. [appellant sub 2], wonend te Vianen,
3. [appellant sub 3], wonend te Vianen,
en
de raad van de gemeente Vianen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 mei 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Kom Vianen" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 juli 2010, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 juli 2010, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 juli 2010, beroep ingesteld. De gronden van de beroepen zijn aangevuld door [appellant sub 1] bij brief van 30 augustus 2010, door [appellant sub 2] bij brief van 29 juli 2010, en door [appellant sub 3] bij brief van 28 juli 2010.
[appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 maart 2010, waar [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], bijgestaan door mr. D. Kist, advocaat te Amsterdam, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. M.E.J. van den Brand, advocaat te Rotterdam, [appellant sub 3], en de raad, vertegenwoordigd door J. Ariaans en A.C. Boel, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bestemmingsplan strekt ertoe de vorige op het plangebied betrekking hebbende bestemmingsplannen te vervangen en een uniforme bestemmingsregeling voor het gehele plangebied op te nemen.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.2. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met de maximaal toegestane bouwhoogte van drie meter voor het noordelijke deel van zijn woning aan de [locatie]. Hij voert hiertoe aan dat deze bouwhoogte de mogelijkheden tot vergroting van zijn woning ten onrechte beperkt en dat deze bouwhoogte in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, aangezien op vergelijkbare percelen wel een grotere bouwhoogte is toegestaan.
2.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de maximale bouwhoogte van drie meter ertoe dient om het architectonische accent van de bijzondere woning te waarborgen. Ter zitting heeft de raad gewezen op het belang van het behoud van de overgangssituatie tussen de verschillende bouwhoogten.
2.2.2. Blijkens de verbeelding in samenhang met artikel 19.2.2, onder b, van de planregels, mag op het noordelijke deel van het bouwvlak op het perceel [locatie] te Vianen niet hoger gebouwd worden dan
drie meter. Op het zuidelijke deel van dit bouwvlak is de maximale bouwhoogte tien meter.
Niet in geschil is dat de hoekwoning van [appellant sub 1] een bijzondere architectonische opzet heeft, waarbij het zuidelijke deel van de woning in een punt uitloopt. Blijkens de door [appellant sub 1] toegezonden foto's zijn de naast het noordelijke deel van de woning gelegen woningen ook drie meter hoog. Deze woningen sluiten vervolgens aan op de woning op de hoek Merenborch-Rijsenborch, waarmee deze woningen als verbindingsstrook dienen tussen de beide hoekwoningen. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van het aansluiten bij de stedenbouwkundige opzet van de woningen in de naaste omgeving, alsook het behoud van de bijzondere architectonische accenten van de woning aan de [locatie] zwaarder dient te wegen dan het belang van [appellant sub 1] bij de mogelijkheid het noordelijke deel van zijn woning te vergroten. Daarbij acht de Afdeling van belang dat ingevolge het plan voor het zuidelijke deel van de woning van [appellant sub 1] de mogelijkheid bestaat voor een derde bouwlaag en daarmee een vergroting van dit deel van de woning.
2.2.3. Ten aanzien van de door [appellant sub 1] gemaakte vergelijking met onder meer de andere hoekwoning aan de Merenborch-Rijsenborch wordt overwogen dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie, omdat het noordelijke deel van die hoekwoning, waarvoor in het plan een maximale bouwhoogte van zeven meter is toegestaan, in stedenbouwkundig opzicht niet vergelijkbaar is met het noordelijke deel van de woning van [appellant sub 1]. De overige door [appellant sub 1] genoemde percelen betreffen volgens de raad evenmin vergelijkbare gevallen. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 1] genoemde situaties niet overeenkomen met de situatie van zijn woning.
2.2.4. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.3. Voor zover [appellant sub 2] procedurele bezwaren aanvoert ten aanzien van de totstandkoming van stukken met betrekking tot de Welstandsnota Vianen, overweegt de Afdeling dat deze bezwaren in de onderhavige procedure niet aan de orde kunnen komen, nu hier uitsluitend de toetsing van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan voorligt.
Het betoog van [appellant sub 2] dat tijdens informatie- en inspraakbijeenkomsten door de gemeentelijke vertegenwoordigers onjuiste informatie is verstrekt, treft geen doel, nu het mogelijk verstrekken van onvoldoende of incorrecte informatie voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan de rechtmatigheid van het bestemmingsplan niet kan raken.
2.4. [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met de beperking in het plan inhoudende dat de breedte van een dakkapel niet groter mag zijn dan 1/3 van de gevelbreedte aan de voorzijde van gebouwen.
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat een maximale breedte van 1/3 van de gevelbreedte de ondergeschiktheid van een dakkapel ten opzichte van de gevelbreedte waarborgt. Het plaatsen van een dakkapel mag niet ten koste gaan van de karakteristiek van de kapvorm, aldus de raad.
2.4.2. Ingevolge artikel 2, lid 2.2, van de planregels wordt de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn of boeiboord van de dakkapel en/of dakopbouw, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de dakkapel en/of dakopbouw, als goothoogte aangemerkt indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen en/of dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 1/3 van de gevelbreedte (op de achterzijde van een gebouw meer dan 2/3).
Ingevolge artikel 31, aanhef en onder h, van de planregels kan ontheffing worden verleend voor ondergeschikte overschrijdingen van de goothoogte ten behoeve van dakkapellen en/of dakopbouwen waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 1/3 van de gevelbreedte (op de achterzijde van een gebouw meer dan 2/3), mits de overschrijding niet meer dan 4 meter bedraagt.
Ingevolge artikel 31, aanhef en onder i, van de planregels kan ontheffing worden verleend voor overschrijding van de bouwhoogte voor bijzondere dakkapellen en/of dakopbouwen, mits:
1. de gezamenlijke breedte van de dakkapellen en/of dakopbouwen niet meer bedraagt dan 1/3 van de gevelbreedte, met dien verstande dat op de achterzijde van een gebouw de gezamenlijke gevelbreedte niet meer dan 2/3 mag bedragen;
2. de overschrijding niet meer dan 2 meter bedraagt.
2.4.3. De raad acht een maximaal toegestane breedte van meer dan 1/3 van de gevelbreedte aan de voorzijde van gebouwen bij recht ongewenst, omdat dit zou leiden tot het domineren van de dakkapel in het silhouet van het dak en daarom uit stedenbouwkundig opzicht niet gewenst is. Alleen onder de in artikel 31, aanhef en onder h, van de planregels genoemde voorwaarden kan een bredere dakkapel worden toegestaan. De aan deze planregeling ten grondslag gelegde stedenbouwkundige argumenten acht de Afdeling niet onredelijk.
Het betoog van [appellant sub 2] dat bij recht ruimere bouwmogelijkheden zouden moeten worden toegestaan, faalt gezien het vorenstaande. De bewering dat de planregeling die een maximaal toegestane breedte van meer dan 1/3 van de gevelbreedte aan de voorzijde voorschrijft leidt tot rechtsongelijkheid, heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt.
2.4.4. [appellant sub 2] betoogt voorts dat het plan onvoldoende maatregelen bevat om de verslechterde luchtkwaliteit in de gemeente Vianen tegen te gaan.
2.4.5. Uit het aan het plan ten grondslag gelegde luchtkwaliteitonderzoek, dat is uitgevoerd door de Milieudienst Zuidoost-Utrecht in maart 2008, volgt dat het plan geen effect heeft op de luchtkwaliteit in de gemeente Vianen. Nu het voornamelijk een conserverend plan betreft, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat de in de Wet milieubeheer opgenomen regels over luchtkwaliteit niet aan de vaststelling van het plan in de weg staan.
Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat de raad verkeersmaatregelen dient te nemen tegen de verslechterde luchtkwaliteit in en rondom het plangebied, overweegt de Afdeling dat een bestemmingsplan hiertoe niet het geschikte middel is.
2.4.6. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
2.5. [appellant sub 3] kan zich er niet mee verenigen dat de uitbouw op het perceel Norbertushof 27 als zodanig is bestemd met de in het plan opgenomen regel dat het maximale bebouwingspercentage 60 bedraagt voor een bouwperceel.
2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat door voorwaarden te stellen aan de bouwhoogten van gebouwen buiten het bouwvlak rekening is gehouden met de leefomgeving van direct omwonenden.
2.5.2. Ingevolge artikel 19.2.3, onder a, van de planregels zijn buiten het bouwvlak per woning niet meer vierkante meters toegestaan dan volgens de tabel onder dit artikel en met inachtneming van de overige bouwregels.
Ingevolge de tabel onder artikel 19.2.3, onder a, voor zover hier relevant, is het maximum bebouwingspercentage van een bouwperceel 60.
Ingevolge artikel 19.2.3, onder d, mag buiten het bouwvlak de goothoogte van de gebouwen niet meer dan 3 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 4,5 meter.
2.5.3. Blijkens de plantoelichting vervangt het onderhavige bestemmingsplan in totaal twaalf bestemmingsplannen die voor delen van het plangebied golden. Deze bestemmingsplannen hadden een eigen bestemmingsregeling. Door het samenvoegen van deze bestemmingsplannen en de daarbij behorende bestemmingsregelingen valt volgens de raad niet uit te sluiten dat in het onderhavige plan enige beperkingen of verruimingen kunnen optreden ten opzichte van de regeling in de vorige bestemmingsplannen.
[appellant sub 3] heeft, gelet op de in artikel 19.2.3, onder d, van de planregels neergelegde beperking van de bouwhoogte, niet aannemelijk gemaakt dat de verruiming van het bebouwingspercentage van 50 naar 60 leidt tot ernstige uitzichthinder voor direct omwonenden. Er is geen grond voor het oordeel dat de raad met het vaststellen van dit bebouwingspercentage niet de belangen van omwonenden zorgvuldig heeft afgewogen. Gezien het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een maximaal bebouwingspercentage van 60 voor het bouwperceel niet leidt tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van de direct omwonenden.
Het betoog van [appellant sub 3] dat de raad ten onrechte niet handhavend is opgetreden tegen het bouwwerk dat op het aan zijn perceel aangrenzende perceel staat, kan in de onderhavige procedure niet aan de orde komen, nu hier uitsluitend de toetsing van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan aan de orde is. [appellant sub 3] heeft zijn stelling dat dit illegaal gebouwde bouwwerk ten grondslag zou liggen aan het bebouwingspercentage voor het bestreden plandeel niet aannemelijk gemaakt.
2.5.4. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 3] is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Klein Nulent
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2011
218-677.