ECLI:NL:RVS:2011:BQ4915

Raad van State

Datum uitspraak
18 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201011207/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • K. Brink
  • H. Borstlap
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid college bij handhaving Activiteitenbesluit en last onder dwangsom

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Ede op 14 september 2010 een last onder dwangsom opgelegd aan [appellante] wegens overtredingen van het Activiteitenbesluit. De last was gebaseerd op overschrijdingen van geluidsnormen die eerder waren vastgesteld. [appellante] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om rechtstreeks beroep bij de Raad van State. De Raad heeft de zaak op 2 mei 2011 behandeld, waarbij zowel [appellante] als het college vertegenwoordigd waren. De Raad heeft overwogen dat de nadere eisen die aan [appellante] waren opgelegd, niet als maatwerkvoorschriften konden worden aangemerkt, omdat het college niet bevoegd was om deze eisen te stellen voor het stemgeluid van bezoekers van het zwembad. Dit was in strijd met de bepalingen van het Activiteitenbesluit. De Raad heeft geoordeeld dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden en heeft het besluit van het college vernietigd. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellante]. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om binnen hun wettelijke bevoegdheden te blijven bij het opleggen van handhavingsmaatregelen.

Uitspraak

201011207/1/M2.
Datum uitspraak: 18 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Otterlo, waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], beiden wonend te Otterlo,
en
het college van burgemeester en wethouders van Ede,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 september 2010 heeft het college aan [appellante] een last onder dwangsom opgelegd vanwege de overtreding van artikel 1.4 in samenhang met artikel 2.20 van het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit).
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief van 14 oktober 2010, bij de gemeente Ede ingekomen op 15 oktober 2010, bezwaar gemaakt. Daarbij heeft [appellante] het college verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep op de administratieve rechter als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Het college heeft ingestemd met dat verzoek en het bezwaarschrift met toepassing van artikel 7:1a, vijfde lid, van de Awb doorgezonden naar de Raad van State.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] en [belanghebbenden] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. L.J. Wildeboer, advocaat te Utrecht, en ir. W. Schoonderbeek, en het college, vertegenwoordigd door S. Bougarfa, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbenden] in persoon en bijgestaan door mr. M.M. Breukers, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 4 februari 2003 heeft het college bij nadere eis, in afwijking van de voorschriften 1.1.1. en 1.1.2. van de bijlage bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (oud), vastgesteld dat het equivalente geluidniveau vanwege de recreatie-inrichting [appellante] op de gevels van de aangrenzende woonbebouwing niet hoger mag zijn dan 40 dB(A) tussen 7.00 en 19.00 uur, 35 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur en 30 dB(A) tussen 23.00 en 7.00 uur. Bij besluit op bezwaar van 13 juli 2004 heeft het college in aanvulling daarop bepaald dat het piekgeluid vanwege de inrichting op de gevels niet hoger mag zijn dan 60 dB(A) van 7.00 tot 20.00 uur, 55 dB(A) van 20.00 tot 23.00 uur, en 50 dB(A) van 23.00 tot 7.00 uur.
Met deze nadere eisen is beoogd aan omwonenden, in het bijzonder de bewoners van een nabij het tot de inrichting behorende zwembad gelegen woning, bescherming te bieden tegen
geluidhinder ten gevolge van het stemgeluid van bezoekers van dit zwembad.
2.2. De last onder dwangsom is opgelegd wegens op 2 juli 2010 en 7 juli 2010 geconstateerde overschrijdingen van de bij nadere eis vastgestelde grenswaarden van het equivalente geluidsniveau.
2.3. [appellante] betoogt allereerst dat op grond van het overgangsrecht van artikel 6.1, tweede lid, van het Activiteitenbesluit de nadere eisen niet kunnen worden aangemerkt als maatwerkvoorschriften, aangezien het college op grond van artikel 2.20 niet bevoegd is maatwerkvoorschriften te stellen voor het stemgeluid van bezoekers van het zwembad. Zij stelt dat de nadere eisen met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit daarom zijn komen te vervallen. Het college is derhalve niet bevoegd om handhavend op te treden.
2.3.1. Het college stelt dat de nadere eisen ingevolge artikel 6.1 van het Activiteitenbesluit thans gelden als maatwerkvoorschriften omdat het ook bevoegd is maatwerkvoorschriften te stellen voor het stemgeluid van bezoekers van het zwembad. Het college stelt hiertoe dat met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit niet is beoogd het regime en dus het beschermingsniveau van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer te wijzigen. Verder is volgens het college in dit geval sprake van een binnenterrein als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit, zodat het stemgeluid moet worden meegenomen bij het bepalen van de geluidniveaus.
2.3.2. Op 1 januari 2008 is het Activiteitenbesluit in werking getreden.
Ingevolge artikel 6.1, tweede lid, worden de nadere eisen die voor een inrichting onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van de inwerkingtreding van artikel 2.1 op grond van de besluiten als bedoeld in artikel 6.43, in werking en onherroepelijk waren, aangemerkt als maatwerkvoorschriften, mits de nadere eisen vallen binnen de bevoegdheid van het bevoegd gezag tot het stellen van maatwerkvoorschriften.
In artikel 6.43 van het Activiteitenbesluit is onder meer het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen genoemd.
In de artikelen 2.17, 2.19 en 6.12 van het Activiteitenbesluit zijn grenswaarden gesteld voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximaal geluidsniveau vanwege een inrichting.
Ingevolge artikel 2.20, eerste lid, kan, in afwijking van de waarden, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 6.12 het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift andere waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximaal geluidsniveau vaststellen.
Ingevolge artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder b, blijft bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in onder meer artikel 2.20, buiten beschouwing het stemgeluid van bezoekers op het open terrein van een inrichting voor sport- of recreatieactiviteiten.
Ingevolge het bepaalde in die aanhef en onder a blijft buiten beschouwing het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein.
2.3.3. Als onbestreden staat vast dat het Activiteitenbesluit op de inrichting van toepassing is. Het stemgeluid van de bezoekers van het zwembad moet worden aangemerkt als stemgeluid van bezoekers op het open terrein van een inrichting voor sport- of recreatieactiviteiten, bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder b. Dit betekent dat bij het bepalen van de geluidsniveaus in een maatwerkvoorschrift het stemgeluid van die bezoekers niet mag worden betrokken. Het begrip binnenterrein, waarnaar het college verwijst, ziet op het gestelde in artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder a, welke bepaling hier niet van toepassing is.
Uit het vorenstaande volgt dat het college niet bevoegd is maatwerkvoorschriften vast te stellen voor het stemgeluid van de bezoekers van het zwembad. Ingevolge artikel 6.1, tweede lid, kunnen de nadere eisen derhalve niet worden aangemerkt als maatwerkvoorschriften. De nadere eisen zijn vervallen op het moment van de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit. Het college was derhalve niet bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom.
De beroepsgrond slaagt.
2.4. Het beroep is gegrond. Het besluit moet wegens strijd met artikel 5:32 van de Awb worden vernietigd.
De overige beroepsgronden behoeven in verband hiermee geen bespreking.
2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van het verzoek van [appellante] om het college te veroordelen in de reiskosten van een door haar ter zitting meegebrachte deskundige, overweegt de Afdeling dat dit verzoek niet voor inwilliging in aanmerking komt reeds omdat van het meebrengen van een deskundige niet overeenkomstig artikel 8.60, vierde lid, van de Awb mededeling is gedaan.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Ede van 14 september 2010, kenmerk 636479;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Ede tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 909,00 (zegge: negenhonderdnegen euro), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Ede aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van staat.
w.g. Brink w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2011
190-684.