ECLI:NL:RVS:2011:BQ4920

Raad van State

Datum uitspraak
13 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201102842/2/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom opgelegd aan North Refinery

In deze zaak heeft de Raad van State op 13 mei 2011 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van North Refinery, een naamloze vennootschap gevestigd in Farmsum, gemeente Delfzijl. Het verzoek volgde op een besluit van het college van gedeputeerde staten van Groningen, dat op 24 juni 2010 een begunstigingstermijn van een maand had verbonden aan een eerder opgelegde last onder dwangsom van 3 december 2009. Deze last was opgelegd wegens overtreding van een milieuvoorschrift dat de geur van aanwezige stoffen in de inrichting reguleert. North Refinery had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij van mening was dat de begunstigingstermijn te kort was om aan de opgelegde last te voldoen.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek op 27 april 2011 ter zitting behandeld. North Refinery stelde dat de eerste fase van de maatregelen om de geur te reduceren pas in juni 2011 afgerond zou zijn en dat het onduidelijk was of aan de last voldaan kon worden. Het college van gedeputeerde staten van Groningen betwistte dit en stelde dat North Refinery voldoende tijd had gehad om maatregelen te treffen. De voorzitter overwoog dat er geen aanleiding was om het bestreden besluit te schorsen, gezien de termijn die al verstreken was en de argumenten van North Refinery. De rechtmatigheid van het milieuvoorschrift zelf werd in deze procedure niet ter beoordeling gesteld.

Uiteindelijk heeft de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bedrijven om tijdig en adequaat te reageren op opgelegde lasten en de rol van de overheid in het handhaven van milieuvoorschriften.

Uitspraak

201102842/2/M1.
Datum uitspraak: 13 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de naamloze vennootschap Refining and Trading Holland N.V., handelend onder de naam North Refinery (hierna: North Refinery), gevestigd te Farmsum, gemeente Delfzijl,
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2010 heeft het college een begunstigingstermijn van een maand verbonden aan een bij besluit van 3 december 2009 opgelegde last onder dwangsom.
Bij besluit van 25 januari 2011, verzonden op dezelfde datum, heeft het college onder meer het door North Refinery hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 24 juni 2010 herroepen en een begunstigingstermijn van zes weken aan de bij besluit van 3 december 2009 opgelegde last onder dwangsom verbonden.
Tegen dit besluit heeft North Refinery bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 maart 2011, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft North Refinery de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 april 2010, waar North Refinery, vertegenwoordigd door mr. J.C. Ozinga, advocaat te Rotterdam, [en gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. R.J.B. Caderius van Veen en S. Wiardi, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De last onder dwangsom van 3 december 2009 is opgelegd wegens de gestelde overtreding van het aan de aan North Refinery verleende milieuvergunning verbonden voorschrift 5.7. Volgens dit voorschrift mag de geur van de in de inrichting aanwezige (afval)stoffen niet op 100 meter van de grens van de inrichting waarneembaar zijn. Indien op een afstand van meer dan 100 meter geur van de inrichting wordt waargenomen, dient de vergunninghouder in overleg met het bevoegd gezag doeltreffende geurmaatregelen te nemen. In het besluit van 3 december 2009 wordt geconstateerd dat dit voorschrift is overtreden, en wordt North Refinery gelast in overleg met het college doeltreffende geurmaatregelen te nemen opdat er op een afstand van 100 meter van de inrichting geen geur meer wordt waargenomen. Bij besluit van 24 juni 2010 heeft het college een begunstigingstermijn van een maand verbonden aan de bij besluit van 3 december 2009 opgelegde last onder dwangsom. Op 11 augustus 2010 en 23 augustus 2010 heeft het college invorderingsbesluiten genomen. Bij het bestreden besluit heeft het college een beslissing op bezwaar genomen waarbij de besluiten van 24 juni 2010, 11 augustus 2010 en 23 augustus 2010 worden ingetrokken en een begunstigingstermijn van zes weken na dagtekening van het besluit van 24 januari 2011 wordt verbonden aan de last onder dwangsom van 3 december 2009.
2.3. Voor zover de bezwaren van North Refinery betrekking hebben op het besluit van 3 december 2009, overweegt de voorzitter dat dit besluit in rechte onaantastbaar is, en in deze procedure niet ter beoordeling staat.
2.4. North Refinery stelt dat de begunstigingstermijn te kort is om aan de opgelegde last te kunnen voldoen. Daartoe voert zij aan dat de eerste fase in het proces om maatregelen te treffen die de geur reduceren, afgerond kan worden in juni 2011. Het is op voorhand niet duidelijk of na de realisatie van de maatregelen geen geur waarneembaar zal zijn op 100 meter van de inrichting en aan de last voldaan zal zijn, aldus North Refinery. Tenslotte stelt zij dat niet aan de last voldaan kan worden omdat het college weigert met North Refinery in gesprek te gaan over de doeltreffendheid van de maatregelen.
2.4.1. Het college stelt dat North Refinery voldoende tijd heeft gehad om maatregelen te treffen. Vanaf 3 december 2009 heeft North Refinery de mogelijkheid gehad om onderzoek te doen naar doeltreffende maatregelen en deze te realiseren, aldus het college. Tevens stelt het college dat het bereid is om in gesprek te gaan met North Refinery, maar dat het niet aan het college is om tot doeltreffende maatregelen te komen.
2.4.2. De voorzitter overweegt dat gezien de termijn die verstreken is om onderzoek te doen naar doeltreffende maatregelen en deze te realiseren en gezien het overige dat North Refinery heeft aangevoerd, geen aanleiding bestaat om het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen. Daarbij is in aanmerking genomen dat voor zover North Refinery betoogt dat haar inrichting niet in werking kan zijn zonder dat verzekerd kan worden dat voorschrift 5.7 wordt nageleefd, dit betoog zich in feite richt tegen genoemd voorschrift. De rechtmatigheid van het stellen van dit voorschrift staat in deze procedure evenwel niet ter beoordeling.
2.5. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Sparreboom
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2011
195-688.