201007501/1/R1.
Datum uitspraak: 18 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Muntendamsche Investerings Maatschappij B.V., gevestigd te Wassenaar,
appellante,
de raad van de gemeente Hillegom,
verweerder.
Bij besluit van 3 juni 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Fietspad Hillegom-Bennebroek" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de Investerings Maatschappij bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 augustus 2010, beroep ingesteld. De Investerings Maatschappij heeft haar beroep aangevuld bij brief van
26 augustus 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Investerings Maatschappij heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2011, waar de Investerings Maatschappij, vertegenwoordigd door mr. W.J. Bosma, advocaat te Den Haag, en de raad, vertegenwoordigd door drs. N.L.J.M. Hattum en J. Nicola, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het plan voorziet in de aanleg van een fietsverbinding in de Vosse- en Weerlanerpolder en de Oosteinderpolder tussen Hillegom en Bennebroek langs de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder.
2.2. De raad stelt zich op het standpunt dat de beroepsgrond van de Investerings Maatschappij dat zij zich niet kan verenigen met het plan omdat voor een deel van haar gronden de onteigeningprocedure doorlopen moet worden, niet eerder door haar is aangedragen, waardoor het beroep op dit punt niet-ontvankelijk is.
2.2.1. Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden, staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel in dit geval naar voren zijn gebracht. De door de Investerings Maatschappij ingebrachte zienswijzen hebben betrekking op het gehele plan evenals het ingediende beroepschrift. De hiervoor genoemde grond is een nader argument ter onderbouwing van het beroep. Gelet hierop is het beroep in zijn geheel ontvankelijk.
2.3. Het beroep van de Investerings Maatschappij richt zich tegen de fietsverbinding. Volgens de Investerings Maatschappij is bij de vaststelling van het plan ten onrechte geen rekening gehouden met de concrete plannen die bestaan om in het plangebied over te gaan tot de aanleg van een provinciale weg. Zij wijst daarbij op de "Structuurvisie Hillegom" (hierna: de structuurvisie) van de gemeente Hillegom van december 2008 en het "Provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur 2010-2014" van de provincie Noord-Holland van januari 2010 (hierna: provinciaal meerjaren programma). Omdat het voorts niet voor de hand ligt dat het fietspad en de provinciale weg naast elkaar kunnen bestaan, valt niet in te zien waarom thans moet worden overgegaan tot de aanleg van een fietspad. Daarbij voert de Investerings Maatschappij voorts aan dat niet zeker is dat de bestemming binnen de planperiode kan worden verwezenlijkt omdat ten behoeve van een deel van haar gronden een onteigeningsprocedure doorlopen moet worden.
Voorts betoogt de Investerings Maatschappij dat de voorgestelde fietsverbinding in schril contrast staat met de overige ontwikkelingen, waaronder de realisatie van een mogelijke jachthaven, die in de Oosteinderpolder en de Vosse- en Weerlanerpolder zijn voorzien.
2.3.1. De raad stelt zich in zijn besluit op het standpunt dat er geen concrete plannen zijn om de provinciale weg, de Oost-Westverbinding die de bestaande wegen N205 en N206 in de toekomst zal verbinden, aan te leggen. De raad heeft voorts te kennen gegeven dat de structuurvisie is opgesteld ter voorbereiding van een nog vast te stellen plan. Daarbij voert de raad aan dat mocht de eventueel te realiseren provinciale weg het fietspad kruisen, dit op een verkeerstechnische veilige wijze, door middel van een fietstunnel of fietsbrug, gerealiseerd zal worden. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat het voorliggende plan in het kader van het vooroverleg naar de provincie is gestuurd en dat het fietspad met subsidiegelden van de provincie zal worden gerealiseerd. Volgens de raad zal het plan binnen de planperiode gerealiseerd worden. Daarbij voert de raad aan dat hij bereid is om tot onteigening over te gaan
Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat hij nog geen besluit genomen heeft over de realisatie van de mogelijke jachthaven. Volgens de raad is de aanleg van het fietspad niet in strijd met de overige ruimtelijke ontwikkelingen.
2.3.2. In de plantoelichting staat dat vanuit de provincies Noord- en Zuid-Holland al geruime tijd de wens bestaat om een fietsverbinding tussen Hillegom en Bennebroek langs de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder aan te leggen. Voorts staat in de plantoelichting dat het fietspad zowel een recreatieve functie als een woon-werk/woon-school functie zal hebben.
2.3.3. In de structuurvisie staat dat de aanleg van het fietspad Hillegom-Bennebroek van belang is voor de gemeente. Verder staat in de structuurvisie dat oost-westverbindingen tussen de N205 en N206 ontbreken, maar dat deze eventuele verbindingen wel een oplossing kunnen bieden voor het terugdringen van de intensiteit van het verkeer op de N208 en op andere wegen die nu onevenredig zwaar worden belast. In de structuurvisie staat voorts dat de periode tussen 2013 en 2018 is aangemerkt als studiefase om onderzoek te doen naar de mogelijke verbinding tussen de N205 en de N206.
2.3.4. Gelet op het voorgaande en nu anders dan dat de Investerings Maatschappij heeft betoogd, de aanleg van een verbinding tussen de N205 en N206 in de periode van 2012 tot 2015 niet in het provinciaal meerjarenprogramma staat genoemd, overweegt de Afdeling dat de Investerings Maatschappij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de hierboven beschreven ontwikkeling ten tijde van de vaststelling van het plan zodanig concreet was dat de raad bij die vaststelling daarmee rekening had moeten houden. De enkele omstandigheid dat bestuurders van de provincies Noord- en Zuid-Holland, betrokken gemeenten en regio's in februari 2011 de voorkeur hebben uitgesproken voor een verbinding tussen de N205 en N206 die loopt via de meest noordelijke variant met een aquaduct onder de Ringvaart, maakt het voorgaande niet anders reeds omdat deze voorkeur is uitgesproken na de vaststelling van het plan. Ook wat betreft de overige ontwikkelingen, waaronder de realisatie van een mogelijke jachthaven, heeft de Investerings Maatschappij niet aannemelijk gemaakt dat deze reeds zodanig concreet zijn dat de raad daar rekening mee had moeten houden. Gelet op het voorgaande is anders dan in de door de Investerings Maatschappij genoemde uitspraak van 26 januari 2011, zaaknr.
201002349/1/R2, in dit geval geen sprake van ontwikkelingen in de nabije toekomst waarbij voorzienbaar is dat andere planologische mogelijkheden zullen worden opgenomen dan nu in het plan zijn vastgelegd.
Verder heeft de Investerings Maatschappij niet aannemelijk gemaakt dat de fietsverbinding niet binnen de planperiode kan worden gerealiseerd nu de raad te kennen heeft gegeven dat indien de verbinding tussen de N205 en de N206 het fietspad zal doorkruisen, hij dit zal oplossen door een fietstunnel of een fietsbrug aan te leggen. Het plan staat daaraan niet in de weg. Voorts heeft de raad te kennen gegeven dat hij bereid is om tot onteigening van de gronden over te gaan. Verder is van belang dat in het plan "Zuid-Holland méér op de fiets, fietsplan 2008" van maart 2008 van de provincie Zuid-Holland staat dat het fietspad tussen Hillegom en Benebroek in de periode 2008 tot en met 2011 gerealiseerd dient te worden en dat het fietspad mede zal worden gesubsidieerd door de provincie.
2.4. In hetgeen de Investerings Maatschappij heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.N. Roes, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Roes w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2011