ECLI:NL:RVS:2011:BQ4942

Raad van State

Datum uitspraak
18 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201010310/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor woningzoekende met medische omstandigheden

In deze zaak heeft de Raad van State op 18 mei 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De aanvraag was afgewezen op 30 juni 2009, en het college handhaafde deze afwijzing na bezwaar op 21 oktober 2009. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van [appellant] op 14 september 2010 ongegrond.

De Raad van State oordeelde dat het college terecht had vastgesteld dat de huisvestingssituatie van [appellant] niet het gevolg was van overmacht, aangezien zijn woning op last van de kantonrechter was ontruimd. Het college had ook geconstateerd dat [appellant] geen hulp bij het vinden van andere woonruimte wilde accepteren. De medische situatie van [appellant] werd door het college niet als zodanig ernstig beoordeeld dat deze aanleiding gaf voor een urgentieverklaring. De GGD had in verschillende adviezen aangegeven dat er geen acute noodsituatie was.

[appellant] voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het college in redelijkheid zijn verzoek om een urgentieverklaring had kunnen afwijzen. Hij stelde dat de overlast die tot de ontruiming leidde niet door hem was veroorzaakt en dat hij had geprobeerd de ontruiming te voorkomen. De Raad van State oordeelde echter dat het college zich op basis van het vonnis van de kantonrechter op het standpunt mocht stellen dat de ontruiming door [appellant] zelf was veroorzaakt.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college de aanvraag om een urgentieverklaring terecht had afgewezen. Er waren geen omstandigheden die aanleiding gaven om de hardheidsclausule toe te passen. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de rechtbank werd in het gelijk gesteld.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor woningzoekenden om aan te tonen dat zij in een acute noodsituatie verkeren en dat de afwijzing van een urgentieverklaring door het college op redelijke gronden kan steunen.

Uitspraak

201010310/1/H3.
Datum uitspraak: 18 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 september 2010 in zaak nr. 09/5522 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2009 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 21 oktober 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 14 september 2010, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 29 september 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 oktober 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 april 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. K.J.T.M. Hehenkamp, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.M.E. Schuttenhelm, werkzaam bij de gemeente Amsterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Huisvestingswet kan de gemeenteraad, voor zover dat in het belang van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte noodzakelijk is, in de huisvestingsverordening bepalen dat voor daarbij aan te wijzen categorieën van woonruimte, aangewezen overeenkomstig artikel 5, bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is.
Ingevolge het tweede lid stelt de gemeenteraad, bij toepassing van het eerste lid, in de huisvestingsverordening tevens criteria vast volgens welke de woningzoekenden, bedoeld in artikel 9, worden ingedeeld in urgentiecategorieën.
Ingevolge artikel 2.4.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Partiële Regionale Huisvestingsverordening 2007 voor de gemeente Amsterdam (hierna: de Verordening) kan het college een urgentieverklaring verlenen aan degenen wier medische of sociale omstandigheden van zodanig ernstige aard zijn, dat voorrang geboden is, te bepalen door het college.
Ingevolge artikel 4.1 is het college bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar zijn oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.
Bij de uitoefening van de bevoegdheid ingevolge artikel 2.4.1 van de Verordening hanteert het college beleidsregels die zijn neergelegd in Uitvoeringsinstructie 5. Volgens deze instructie, zoals die luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, wordt een urgentieverklaring op grond van sociale of medische omstandigheden verstrekt als om ernstige medische en/of sociale redenen, calamiteiten of andere objectieve criteria door nood gedwongen op korte termijn een woning of andere woning noodzakelijk is. Om voor een urgentieverklaring in aanmerking te komen zal door de aanvrager in eerste instantie duidelijk moeten worden gemaakt dat er sprake is van een acute noodsituatie, waardoor de aanvrager op korte termijn moet verhuizen en de aanvrager dat niet zelf binnen een redelijke termijn kan realiseren met behulp van opgebouwde rechten bij WoningNet of op de particuliere woningmarkt. De aanvrager dient zelf zijn noodsituatie aan te tonen en te zorgen voor bewijsmateriaal. De aanvrager die zelf een noodsituatie of ernstige overlast heeft veroorzaakt, komt niet in aanmerking voor een urgentieverklaring. Naarmate het geschikte woningaanbod kleiner is, zal de selectie van urgente woningzoekenden strenger zijn.
2.2. Het college heeft bij het besluit op bezwaar de weigering om een urgentieverklaring te verlenen gehandhaafd. Daaraan heeft het ten grondslag gelegd dat de huisvestingssituatie van [appellant] niet het gevolg is van overmacht, nu zijn woning op last van de kantonrechter is ontruimd en hij geen hulp bij het vinden van andere woonruimte wilde accepteren. Verder heeft het college zich op grond van adviezen van de GGD van 28 mei 2009, 12 augustus 2009 en 22 september 2009 op het standpunt gesteld dat de medische situatie van [appellant] geen aanleiding geeft om een urgentieverklaring te verlenen. Voorts heeft het college zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die aanleiding geven tot toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 4.1 van de Huisvestingsverordening.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zijn verzoek om een urgentieverklaring in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. Hij voert aan dat de overlast die tot de ontruiming heeft geleid niet door hem is veroorzaakt, dat hem niet kan worden verweten dat hij geen beroep heeft ingesteld tegen het ontruimingsvonnis en dat hij heeft getracht de ontruiming door middel van een kort geding te voorkomen. Verder voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan een brief van zijn huisarts van 9 juni 2009 en een brief van een arts-assistent en een internist van 19 maart 2010, met welke brieven de rapportages van de GGD inhoudelijk worden bestreden. Voorts stelt [appellant] dat de adviezen van de GGD zonder voldoende onderzoek naar zijn medische problematiek zijn gegeven, zodat deze het besluit op bezwaar niet kunnen dragen. Ten slotte voert hij aan dat hij een woning nodig heeft omdat hij lijdt aan diabetes mellitus.
2.3.1. Bij vonnis van 21 mei 2007 heeft de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam [appellant] vanwege door hem veroorzaakte overlast veroordeeld om de door hem gehuurde woonruimte te ontruimen en aan de verhuurder ter beschikking te stellen. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college zich op grond van dit vonnis op het standpunt mocht stellen dat [appellant] de ontruiming aan zichzelf te wijten heeft, zodat de na de ontruiming ontstane huisvestingssituatie door [appellant] zelf is veroorzaakt. Dat [appellant] vanwege onkundige dan wel onvoldoende rechtsbijstand geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het vonnis, komt voor zijn rekening en risico. Dat [appellant] heeft getracht de door de kantonrechter bevolen ontruiming te voorkomen door een kortgedingprocedure, is geen aanleiding om niet van het vonnis van de kantonrechter uit te gaan, reeds omdat die kortgedingprocedure niet tot gevolg heeft gehad dat de ontruiming niet is uitgevoerd.
2.3.2. In de brief van 9 juni 2009 geeft de huisarts te kennen dat voor een betere instelling van de diabetes mellitus waaraan [appellant] lijdt, zeker wanneer op toediening van insuline wordt overgegaan, een regelmatig leven en een dak boven het hoofd absolute voorwaarden zijn. Deze brief is reeds door de GGD betrokken in het advies van 12 augustus 2009.
Volgens een rapport van 28 augustus 2009 van een klinisch psycholoog-psychotherapeut van AMC De Meren kon bij [appellant] geen psychiatrische diagnose worden gesteld en hebben een intake door een klinisch psycholoog en een onderzoek door een psychiater uitgewezen dat zich bij [appellant] geen psychiatrische stoornis of handicap voordoet. Niet valt in te zien dat dit rapport op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen of dat de conclusies niet door de inhoud van het rapport worden gedragen. Naar aanleiding van dit rapport heeft de GGD in een aanvullend advies van 22 september 2009 te kennen gegeven het afwijzende advies van 12 augustus 2009 te handhaven.
In de brief van 19 maart 2010 van een arts-assistent en een internist wordt naar voren gebracht dat een stabiele woonsituatie belangrijk is bij het gebruik van insuline, welk middel [appellant] vanwege zijn diabetes mellitus gebruikt.
2.3.3. Nu zowel de brief van de huisarts als het rapport van de klinisch psycholoog-psychotherapeut door de GGD in de advisering zijn betrokken, volgt de Afdeling [appellant] niet in zijn stellingen dat door de GGD onvoldoende onderzoek is gedaan naar zijn medische situatie en dat zonder onderzoek is gesteld dat zich bij hem geen psychiatrische stoornis voordoet. Verder volgt noch uit de brief van de huisarts noch uit de brief van een arts-assistent en van een internist dat de medische situatie van [appellant], anders dan de GGD in de adviezen heeft gesteld, zodanig ernstig is dat zich een acute noodsituatie voordoet. Bovendien was [appellant] ook ten tijde van het besluit op bezwaar niet dakloos. [appellant] heeft zijn stelling dat hij een ernstige mate van diabetes mellitus heeft en dat hij in een gevaarlijke situatie komt indien hem geen andere woning wordt aangeboden, niet aannemelijk gemaakt. De Afdeling is daarom met de rechtbank van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat zich ten aanzien van [appellant] geen acute noodsituatie voordoet, zodat de aanvraag om een urgentieverklaring in overeenstemming met de Verordening en Uitvoeringsinstructie 5 terecht is afgewezen. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat niet is gebleken van omstandigheden die voor het college aanleiding hadden moeten zijn om de hardheidsclausule toe te passen.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Den Broeder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2011
187-640.