ECLI:NL:RVS:2011:BQ4946

Raad van State

Datum uitspraak
18 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201009740/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit over handhaving erfbebouwing in Schijndel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Schijndel, dat op 7 april 2009 het bezwaar van [wederpartij] tegen een fictieve weigering om handhavend op te treden tegen erfbebouwing op een perceel in Schijndel gegrond verklaarde, maar het verzoek om handhaving alsnog afwees. De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft op 1 september 2010 het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard en het besluit van 7 april 2009 vernietigd, met inachtneming van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. Tegen deze uitspraak hebben zowel [appellant sub 1] als het college hoger beroep ingesteld.

De zaak is behandeld op 18 april 2011, waarbij [appellant sub 1] werd bijgestaan door mr. J.F.C. Veelenturf, en het college werd vertegenwoordigd door H.M.M. van Tilborg. [wederpartij] was vertegenwoordigd door mr. D.A.C. Janssen. De rechtbank had overwogen dat [appellant sub 1] in afwijking van de verleende bouwvergunning had gebouwd. Dit oordeel werd door [appellant sub 1] en het college bestreden in hoger beroep, waarbij zij aanvoerden dat de gerealiseerde aanbouw lager was dan vergund.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de aanbouw in afwijking van de bouwvergunning was gerealiseerd en dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit werden in stand gelaten, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201009740/1/H1.
Datum uitspraak: 18 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1 A] en [appellant sub 1 B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Schijndel,
2. het college van burgemeester en wethouders van Schijndel,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 september 2010 in zaak nr. 09/1666 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 april 2009 heeft het college het bezwaar van [wederpartij] tegen een fictieve weigering handhavend op te treden tegen de op het perceel [locatie] te Schijndel (hierna: het perceel) opgerichte erfbebouwing gegrond verklaard en dat verzoek alsnog afgewezen.
Bij uitspraak van 1 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 7 april 2009 vernietigd, en, voor zover van belang, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 oktober 2010, en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 oktober 2010, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 2 november 2010. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 29 december 2010.
[wederpartij] heeft een verweerschrift en een nadere reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2011, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. J.F.C. Veelenturf, advocaat te Breda, en het college, vertegenwoordigd door H.M.M. van Tilborg, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. D.A.C. Janssen, advocaat te Tilburg, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [wederpartij] heeft tevergeefs aangevoerd dat de hoger beroepen van [appellant sub 1] en het college wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Anders dan [wederpartij] voorstaat, betekent het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 7 april 2009 niet dat [appellant sub 1] en het college reeds daarom geen procesbelang bij de hoger beroepen hebben. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat [appellant sub 1] in afwijking van de aan hem op 7 juli 2003 verleende bouwvergunning heeft gebouwd. Zowel [appellant sub 1] als het college bestrijden dit oordeel van de rechtbank in hoger beroep, zodat zij nog belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het geschil.
2.2. [appellant sub 1] en het college betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door [appellant sub 1] op het perceel gerealiseerde aanbouw in afwijking van de onder meer daarvoor op 7 juli 2003 verleende bouwvergunning is gebouwd en het college derhalve in beginsel gehouden was handhavend op te treden. Hiertoe voeren zij aan dat uit de op de bij de bouwaanvraag behorende tekeningen blijkt dat de vergunde hoogte van de aanbouw 3,127 m is, terwijl de werkelijke hoogte 3,075 m is.
2.2.1. Vastgesteld is dat de hoogte van de gerealiseerde aanbouw, gemeten volgens de in het bestemmingsplan "Centrum en Parochie Boschweg" neergelegde meetmethode, 3,075 m is, terwijl op de bij de bouwvergunning behorende bouwtekeningen een hoogte van 3,127 m is vermeld. Derhalve is de aanbouw 7,5 cm lager gebouwd dan is vergund. De rechtbank heeft aldus terecht overwogen dat sprake was van bouwen in afwijking van de bouwvergunning waartegen het college bevoegd was handhavend op te treden.
Voor zover [appellant sub 1] vreest dat het college nog bevoegd is daartegen handhavend op te treden, wordt overwogen dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 7 april 2009 in stand heeft gelaten in verband met de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan "[locatie]" en dat daartegen niet is opgekomen. Bovendien heeft [appellant sub 1] op 6 april 2010 revisietekeningen bij het college overgelegd waarop de daadwerkelijke hoogte van 3,075 m is opgenomen en heeft het college bij besluit van 30 juni 2010 te kennen gegeven dat de verandering van het bouwwerk van niet ingrijpende aard is waarvoor geen nieuwe bouwaanvraag hoeft te worden ingediend.
2.3. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Heijninck, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Heijninck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2011
552.