201101828/2/R2.
Datum uitspraak: 16 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], wonend te Malden, gemeente Heumen,
2. [verzoeker sub 2] en anderen, wonend te Malden, gemeente Heumen,
de raad van de gemeente Heumen,
verweerder.
Bij besluit van 16 december 2010, kenmerk 10.05, heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Heumen 2009" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 februari 2011, en [verzoeker sub 2]en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2011, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoeker sub 2] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 2 mei 2011, waar [verzoeker sub 1] in persoon en [verzoeker sub 2] en anderen, in de persoon van [gemachtigde], zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Het verzoek van [verzoeker sub 1]
2.2. [verzoeker sub 1] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Wonen" voor zijn perceel aan de [locatie], voor zover daar maar één woning is toegestaan. Hij betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in een woonbestemming voor het bijgebouw op zijn perceel, nu het bijgebouw al 44 jaar bestaat, over dezelfde voorzieningen beschikt als een woning en als zodanig in gebruik is geweest. Hij heeft verzocht terzake een voorlopige voorziening te treffen, waarbij hij ten aanzien van de spoedeisendheid van zijn verzoek stelt dat zijn dochter ter plaatse over een woning dient te beschikken ten behoeve van de verzorging van haar ouders.
2.2.1. Blijkens de verbeelding is aan het perceel [locatie] de bestemming "Wonen" toegekend. Ingevolge artikel 24.1, aanhef en onder a, van de planregels, voor zover van belang, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor het bestaande aantal woningen. Nu op het perceel één woning en een bijgebouw staan, voorziet het plan niet in de door [verzoeker sub 1] gewenste tweede woonbestemming.
2.2.2. De voorzitter overweegt dat een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt. Niet aannemelijk is dat het ontbreken van een woonbestemming voor bedoeld bijgebouw dermate klemmende bezwaren voor [verzoeker sub 1] met zich brengt dat de uitspraak in de bodemzaak niet kan worden afgewacht. Overigens zou [verzoeker sub 1] niet zijn gebaat bij een schorsing, nu hierdoor het bestemmingsplan "Buitengebied 1997, herziening 2003" van kracht zou blijven op grond waarvan eveneens slechts één woning op zijn perceel was toegestaan. Een voorlopige voorziening die zou voorzien in de door [verzoeker sub 1] gewenste woonbestemming voor het bijgebouw op zijn perceel moet te verstrekkend worden geacht.
Het verzoek van [verzoeker sub 2] en anderen
2.3. [verzoeker sub 2] en anderen kunnen zich niet verenigen met het plan voor zover dat betrekking heeft op de paardenhouderij aan de St. Jacobsweg 10 en de daarbij behorende gronden. Zij betogen dat het plan ten onrechte niet voorziet in een agrarische bedrijfsbestemming voor deze percelen en dat zij hierdoor in hun bebouwingsmogelijkheden worden beperkt.
[verzoeker sub 2] en anderen stellen ter plaatse binnen afzienbare tijd een bedrijfswoning, een overdekte trainingshal en een veldschuur te willen realiseren. Ter zitting hebben zij nog aangevoerd dat zonder de gewenste bedrijfsbestemming moeilijk een huurder voor de paardenhouderij te vinden zal zijn, waardoor zij huuropbrengsten derven. [verzoeker sub 2] en anderen hebben verzocht een voorlopige voorziening terzake te treffen.
2.3.1. Blijkens de verbeelding is aan de gronden van [verzoeker sub 2] en anderen de bestemming "Agrarisch met waarden-Landschap en natuur" met de nadere aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch-paardenstal', 'ehs-verbinding' en 'milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied' toegekend. Ingevolge artikel 6, lid 6.2.2, aanhef en onder a, van de planregels, mogen bedrijfsgebouwen, kassen en bedrijfswoningen worden gebouwd binnen het bouwvlak. In de verbeelding is op de gronden van [verzoeker sub 2] en anderen geen bouwvlak weergegeven.
Blijkens de plankaart van het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied 1997, herziening 2003" is aan de gronden van [verzoeker sub 2] en anderen de bestemming "Agrarische doeleinden III" toegekend. Ingevolge artikel 5, lid 5.2, onder a, van de planregels, voor zover van belang, mogen gebouwen uitsluitend worden opgericht binnen de op de plankaart aangeduide bebouwingsgrenzen. Op de plankaart zijn op de gronden van [verzoeker sub 2] en anderen geen bebouwingsgrenzen weergegeven.
2.3.2. De voorzitter stelt vast dat derhalve ook het vigerende bestemmingsplan niet voorziet in de gewenste bedrijfsbestemming en bebouwingsmogelijkheden. [verzoeker sub 2] en anderen zijn dan ook niet gebaat bij een schorsing van het thans voorliggende plan. Een voorlopige voorziening die zou voorzien in het door [verzoeker sub 2] en anderen gewenste agrarische bouwperceel moet in het algemeen te verstrekkend worden geacht. In hetgeen [verzoeker sub 2] en anderen hebben aangevoerd acht de voorzitter niet dermate uitzonderlijke omstandigheden gelegen dat niettemin een dergelijke voorziening gerechtvaardigd zou zijn. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niet is gebleken van concrete plannen om ter plaatse bebouwing te realiseren.
2.4. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De verzoeken dienen te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Tuit
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2011