ECLI:NL:RVS:2011:BQ5869

Raad van State

Datum uitspraak
17 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201011471/3/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • S. Bechinka
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing voorlopige voorziening inzake wijzigingsplan 'Intratuin Bredeweg' te Zuidplas

In deze uitspraak van de Raad van State, gedateerd 17 mei 2011, wordt de opheffing van een voorlopige voorziening behandeld die eerder was getroffen op 2 maart 2011. De voorlopige voorziening schorste het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas van 12 oktober 2010, dat het wijzigingsplan 'Intratuin Bredeweg' vaststelde. Verzoekers, waaronder de Vereniging van Eigenaren Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder, hebben verzocht om opheffing van deze schorsing. Tijdens de zitting op 28 april 2011 zijn verschillende partijen verschenen, waaronder de verzoekers en vertegenwoordigers van het college. De voorzitter heeft de argumenten van de partijen gehoord, waarbij met name de verkeerskundige onderbouwing van het plan ter discussie stond. De voorzitter oordeelde dat de verkeersdruk als gevolg van het tuincentrum niet onaanvaardbaar zou toenemen en dat de parkeernormen die door het college zijn gehanteerd, niet onredelijk waren. Ook werd er geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de waterhuishouding in het gebied of aan de gevolgen van de vestiging van het tuincentrum voor de markt van tuincentra. Gelet op deze overwegingen heeft de voorzitter besloten de schorsing op te heffen, waarmee het wijzigingsplan 'Intratuin Bredeweg' weer van kracht werd. De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid van de procedure en de afweging van belangen van de betrokken partijen.

Uitspraak

201011471/3/R1.
Datum uitspraak: 17 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van:
[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2], gevestigd onderscheidenlijk wonend te [plaats],
verzoekers,
om opheffing (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht) van de bij uitspraak van 2 maart 2011 op verzoek van A.W. de Gier in zaak nr.
201011471/2/R1getroffen voorlopige voorziening, in het geding tussen:
1. [verzoeker rechtbank sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Zuidplas,
2. de vereniging Vereniging van Eigenaren Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder (hierna: VvE Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder) en andere, alle gevestigd te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas,
3. [verzoeker rechtbank sub 3], wonend te [woonplaats], gemeente Zuidplas, en anderen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 2 maart 2011 in zaak nr.
201011471/2/R1heeft de voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van 12 oktober 2010 tot vaststelling van het wijzigingsplan "Intratuin Bredeweg" geschorst.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 april 2011, hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht deze voorlopige voorziening op te heffen.
Het college, [verzoeker rechtbank sub 3], [verzoeker rechtbank sub 1] en [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 april 2011, waar [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2], in de persoon van [verzoeker sub 2] en bijgestaan door mr. H.A. Samuels Brusse, advocaat te Utrecht, [verzoeker rechtbank sub 1], vertegenwoordigd door mr. M.L.B. Smits, werkzaam bij Smits Advies Omgevingsrecht, de VvE Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere, vertegenwoordigd door ing. A.N.A. van den Berg, werkzaam bij Agro AdviesBuro, [verzoeker rechtbank sub 3], in de persoon van [gemachtigden] en bijgestaan door mr. T. Meijer, advocaat te Pijnacker, en het college, vertegenwoordigd door A. de Vries en ing. G.W. Henzen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In het kader van de opheffingsprocedure als bedoeld in artikel 8:87 van de Awb kan worden beoordeeld of de beroepen van de overige partijen aanleiding geven om de voorlopige voorziening al dan niet te laten voortduren.
2.2. De VvE Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere hebben ter zitting verklaard dat zij geen bezwaar hebben tegen toewijzing van het verzoek om opheffing van de getroffen voorlopige voorziening.
2.3. Ter zitting hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] verklaard dat zij hun betoog dat met de intrekking van het beroep van [partij] de voorlopige voorziening van rechtswege is komen te vervallen, niet handhaven.
2.4. Bij uitspraak van 2 maart 2011 heeft de voorzitter, voor zover thans van belang, geoordeeld dat vooralsnog onvoldoende inzichtelijk is gemaakt op welke wijze de afwikkeling van de verkeerstoename door de realisatie van het tuincentrum op aanvaardbare wijze kan plaatsvinden en het besluit van het college van 12 oktober 2010 onder meer om deze reden geschorst.
2.4.1. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en het college stellen dat met de aanvullende verkeerskundige onderzoeksnotitie van Grontmij van 15 april 2011 het door de voorzitter geconstateerde gebrek wat betreft het aspect verkeer is weggenomen.
2.4.2. [verzoeker rechtbank sub 1] en [verzoeker rechtbank sub 3] betogen dat van de verkeerstoename vanwege het tuincentrum in de notitie van Grontmij van 15 april 2011 niet kan worden uitgegaan, nu deze niet is berekend aan de hand van de CROW-normen, maar is gebaseerd op een vergelijking met de verkeersgeneratie van Intratuin Moerkapelle te Zoetermeer. [verzoeker rechtbank sub 3] betogen verder dat de verkeersgeneratie van deze vestiging niet representatief is voor de te verwachten verkeerstoename van het tuincentrum aan de Bredeweg. In dit verband wijzen zij erop dat voor de vestigingen van Intratuin in IJsselstein en Tegelen wordt uitgegaan van een hogere verkeersgeneratie. [verzoeker rechtbank sub 3] stellen verder dat de etmaalintensiteiten op de Bredeweg in de bestaande situatie aanmerkelijk hoger zijn dan de etmaalintensiteiten waarvan in de notitie van Grontmij wordt uitgegaan, hetgeen volgens hen ook volgt uit het milieueffectrapport Zuidplas Noord. Zij betogen voorts dat in de notitie van Grontmij ten onrechte staat dat de Bredeweg een capaciteit heeft van 20.000 motorvoertuigen per etmaal, nu de Bredeweg op grond van het Handboek Kwaliteit Zuidplaspolder en het programma Duurzaam Veilig Verkeer vanwege het smalle wegprofiel en de vele erfaansluitingen moet worden aangemerkt als erftoegangsweg met een maximale capaciteit van 5.000 tot 6.000 motorvoertuigen per etmaal. Verder stellen zij dat geen rekening is gehouden met de extra verkeerstoename als gevolg van twee bedrijfslocaties die naast het tuincentrum mogelijk worden gemaakt.
Daarnaast leidt de strook voor linksafslaand verkeer op de Bredeweg ter hoogte van het voorziene tuincentrum tot filevorming en een verkeersonveilige situatie, aldus [verzoeker rechtbank sub 3]. Voorts ontstaat een verkeersonveilige situatie, omdat bestuurders bij het verlaten van het terrein van Intratuin lang moeten wachten voordat zij de Bredeweg kunnen oprijden en ter bekorting van de lange wachttijd grote risico's zullen nemen bij het oprijden van de Bredeweg.
Nu de verkeerstoename onjuist is berekend moet tevens worden getwijfeld aan de conclusie in het akoestisch onderzoek dat slechts sprake is van een geringe geluidstoename vanwege de vestiging van Intratuin, aldus [verzoeker rechtbank sub 3].
2.4.3. Het college stelt met verwijzing naar een verkeerstelling uit 2010 dat de etmaalintensiteit op de Bredeweg in de bestaande situatie op een gemiddelde werkdag ongeveer 6.500 motorvoertuigen bedraagt en dat voor een gemiddelde weekenddag en de zaterdag lagere etmaalintensiteiten zijn gemeten. Met het Verkeersmodel Zuidplas is voorts berekend dat op de Bredeweg in 2020 in de autonome situatie op een gemiddelde werkdag maximaal 11.000 motorvoertuigen per etmaal kunnen worden verwacht. Voor een gemiddelde weekenddag en de zaterdag is de te verwachten etmaalintensiteit lager ingeschat. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter hebben [verzoeker rechtbank sub 3] niet aannemelijk gemaakt dat uitgegaan had moeten worden van een hogere etmaalintensiteit in de bestaande situatie. Hierbij betrekt de voorzitter de toelichting in de notitie van Grontmij dat het verkeersaanbod op de Bredeweg is afgenomen na de opheffing van de oude A12-aansluiting bij Zevenhuizen in 2010. [verzoeker rechtbank sub 3] hebben naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. De enkele omstandigheid dat in het milieueffectrapport Zuidplas Noord wordt uitgegaan van de etmaalintensiteiten die betrekking hebben op de situatie vóór 2010, leidt niet tot een ander oordeel.
In de notitie van Grontmij staat voorts dat de Bredeweg zowel kenmerken heeft van een gebiedsontsluitingsweg met een capaciteit van maximaal 30.000 motorvoertuingen per etmaal als van een erftoegangsweg met een capaciteit van maximaal 6.000 motorvoertuigen per etmaal. Vanwege de maximumsnelheid van 80 km per uur, de aanwezigheid van een vrijliggend fietspad en de functie als ontsluitingsweg voor de kern van Moerkapelle en omgeving, past de Bredeweg enerzijds in het profiel van een gebiedsontsluitingsweg. Nu aanliggende percelen worden ontsloten op de Bredeweg en de weg niet is ingedeeld in rijstroken past de Bredeweg anderzijds in het profiel van een erfontsluitingsweg. Gelet hierop is het college voor de Bredeweg uitgegaan van een maximumcapaciteit van 20.000 motorvoertuigen per etmaal. Daarbij heeft het college tevens van belang geacht dat de breedte van de weg ongeveer 6,5 m bedraagt en auto's elkaar gemakkelijk kunnen passeren. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is niet aannemelijk gemaakt dat de capaciteit van de Bredeweg verder neerwaarts had moeten worden bijgesteld.
In de notitie van Grontmij staat dat de etmaalintensiteit op de Bredeweg als gevolg van het tuincentrum zal toenemen met 1.450 motorvoertuigen op een gemiddelde werkdag en 3.700 motorvoertuigen op een gemiddelde zaterdag. Ten aanzien van het betoog dat aan deze cijfers geen berekeningen aan de hand van verkeerskundige normen ten grondslag liggen, overweegt de voorzitter dat uit de notitie van Grontmij volgt dat de verkeersaantrekkende werking van de vestiging Intratuin Moerkapelle te Zoetermeer in de berekening als uitgangspunt is genomen. In hetgeen is aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat niet van de gehanteerde berekeningsmethodiek kon worden uitgegaan. De enkele stelling dat voor de vestigingen van Intratuin in Tegelen en IJsselstein wordt uitgegaan van een hogere verkeersgeneratie dan voor de vestiging in Zoetermeer - wat daarvan ook zij - biedt naar het voorlopig oordeel van de voorzitter voorts onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat niet van de gegevens van de vestiging in Zoetermeer mocht worden uitgegaan.
[verzoeker rechtbank sub 3] hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat sprake zal zijn van een zodanige verkeerstoename op de Bredeweg dat moet worden gevreesd voor filevorming dan wel een verkeersonveilige situatie ter hoogte van de afslag en uitrit van het tuincentrum. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de maximumsnelheid op dit gedeelte van de Bredeweg na realisering van het tuincentrum zal worden verlaagd tot 50 à 60 km per uur. Voorts wordt in aanmerking genomen dat in de notitie van Grontmij staat dat de methode Harders - een methode om de wachttijd op kruispunten zonder verkeerslichten te voorspellen - uitwijst dat de gemiddelde wachttijd bij het verlaten van het terrein van Intratuin op zaterdag weliswaar lang is, maar niet dusdanig lang dat dit leidt tot een gevaarlijke situatie.
Ten aanzien van het betoog dat geen rekening is gehouden met de verkeerstoename van voorziene bedrijfslocaties naast het tuincentrum wordt overwogen dat het wijzigingsplan niet voorziet in de realisering van andere bedrijfslocaties. Reeds hierom hoeft niet te worden verwacht dat dit betoog in de hoofdzaak leidt tot vernietiging van het plan.
Gelet op het voorgaande wordt thans op voorhand geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verkeersdruk onaanvaardbaar zal toenemen als gevolg van het plan. Gelet hierop faalt naar het voorlopig oordeel van de voorzitter tevens het betoog dat vanwege de gebrekkige verkeerskundige onderbouwing niet mocht worden uitgegaan van de juistheid van het akoestisch onderzoek.
2.5. [verzoeker rechtbank sub 3] en [verzoeker rechtbank sub 1] betogen dat in de notitie van Grontmij voor de berekening van de parkeerbehoefte ten onrechte een lagere parkeernorm is gehanteerd dan de parkeernorm van 6 tot 8 parkeerplaatsen per 100 m² bruto-vloeroppervlak voor grootschalige detailhandel als bedoeld in de CROW-publicatie, nu het voorziene tuincentrum volgens de plantoelichting valt onder de categorie 'grootschalige detailhandel'.
2.5.1. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en het college stellen dat is uitgegaan van een parkeernorm van 2,5 tot 3,0 parkeerplaatsen per 100 m². Zij achten deze parkeernorm toereikend, gelet op het winkelvloeroppervlak van het voorziene tuincentrum van ongeveer 15.000 m² en de parkeerbehoefte van tuincentra met een vergelijkbaar oppervlak, zoals in Zoetermeer en Pijnacker. Het college stelt zich met verwijzing naar de notitie van Grontmij op het standpunt dat de parkeerkencijfers van 6 tot 8 parkeerplaatsen per 100 m² leiden tot een hogere parkeerbehoefte voor een tuincentrum in deze orde van grootte dan het aantal parkeerplaatsen dat feitelijk nodig is. De voorzitter acht op voorhand niet aannemelijk gemaakt dat het college onjuiste parkeernormen heeft gehanteerd dan wel dat het plan met ongeveer 510 parkeerplaatsen en 50 ook ten behoeve van het tuincentrum te gebruiken carpoolplaatsen niet voorziet in voldoende parkeergelegenheid.
2.6. [verzoeker rechtbank sub 3] betogen voorts dat de waterhuishouding in het gebied nadelig wordt beïnvloed, nu huidige waterlopen moeten worden gedempt ten behoeve van de realisering van een strook voor linksafslaand verkeer en bushaltes op de Bredeweg ter hoogte van het tuincentrum. De gevolgen hiervan voor de waterhuishouding zijn niet inzichtelijk gemaakt.
2.6.1. In de plantoelichting staat dat het plan met het oog op een duurzaam watersysteem onbelemmerd doorgang kan vinden. Niet aannemelijk is gemaakt dat dit onjuist is. Gelet hierop wordt op voorhand geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college het wijzigingsplan vanwege de gevolgen voor de waterhuishouding niet heeft kunnen vaststellen.
2.7. [verzoeker rechtbank sub 3] vrezen dat op het parkeerterrein bij Intratuin overlastveroorzakende activiteiten zullen plaatsvinden als dit terrein buiten openingstijden niet wordt afgesloten.
2.7.1. Ten aanzien van dit betoog - wat hiervan ook zij - wordt overwogen dat het wijzigingsplan een tuincentrum met een parkeerterrein mogelijk maakt. Het tegengaan van eventuele overlastveroorzakende activiteiten op het parkeerterrein is een kwestie van handhaving en kan in deze procedure niet aan de orde komen.
2.8. [verzoeker rechtbank sub 3] betogen dat in de bestaande situatie reeds sprake is van een overaanbod in de sector voor tuincentra en aanverwante bedrijven, hetgeen met de vestiging van Intratuin op de Bredeweg toeneemt. In dit verband betogen zij verder dat niet kan worden uitgegaan van de juistheid van het distributie-planologisch onderzoek dat ten behoeve van het wijzigingsplan is opgesteld.
2.8.1. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een duurzame ontwrichting van de markt voor tuincentra. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is van duurzame ontwrichting van de markt geen sprake om de enkele reden dat er een nieuwe aanbieder start. Dat sprake zou zijn van een overaanbod is niet van doorslaggevend belang om tot de conclusie te komen dat zich een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau zal voordoen, ook niet indien een bedrijf zijn deuren zou moeten sluiten. Uit de jurisprudentie van de Afdeling volgt dat sprake van een duurzame ontwrichting van de markt zou kunnen zijn indien inwoners van Zevenhuizen-Moerkapelle en omgeving niet op een aanvaardbare afstand een tuincentrum kunnen bezoeken. [verzoeker rechtbank sub 3] hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit aan de orde is.
2.9. In hetgeen [verzoeker rechtbank sub 1] en [verzoeker rechtbank sub 3] voor het overige hebben aangevoerd, ziet de voorzitter geen aanknopingspunten voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal kunnen houden.
2.10. Gelet op het voorgaande, mede in het licht van de belangen van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2], ziet de voorzitter aanleiding het verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening toe te wijzen.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
heft de schorsing van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas van 12 oktober 2010 tot vaststelling van het wijzigingsplan "Intratuin Bredeweg" op.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Bechinka
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2011
371-646.