201007280/1/R2.
Datum uitspraak: 25 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Oosterbeek, gemeente Renkum,
de raad van de gemeente Rheden,
verweerder.
Bij besluit van 1 juni 2010, kenmerk 100604B, heeft de raad het bestemmingsplan "Velp-Noord, locatie Rozendaalselaan" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de maatschap bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 juli 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2011, waar de maatschap, vertegenwoordigd door H.L. Buijs en drs. A.N. van den Brink, en de raad, vertegenwoordigd door drs. C. ter Braak, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ter zitting heeft de maatschap de beroepsgronden inzake de maximaal toegestane bebouwingshoogte, de grootte van het bebouwd oppervlak, het bouwvlak ten noorden van het hoofdgebouw en de parkeervoorzieningen ingetrokken.
2.2. Het plan maakt een eerstelijns-gezondheidscentrum mogelijk op het perceel aan de Rozendaalselaan 34 (hierna: het perceel).
2.3. De maatschap kan zich niet verenigen met de bouwmogelijkheden binnen de op de verbeelding aangegeven "zone bijgebouwen". Zij vreest dat haar uitzicht ernstig zal worden beperkt doordat de "zone bijgebouwen" aan de zuidzijde van het perceel is gesitueerd.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan wat betreft de "zone bijgebouwen" een verbetering voor de maatschap ten opzichte van het vorige plan inhoudt en dat het gezondheidscentrum gelet op de mogelijkheden in het vorige plan, recht heeft op deze voorzieningen.
2.3.2. Het appartementencomplex van de maatschap bevindt zich ten zuiden van het gezondheidscentrum, aan de [locatie].
Een strook grond met een lengte van ongeveer 35 meter ten zuiden van het gezondheidscentrum heeft de aanduiding "zone bijgebouwen".
Ingevolge artikel 2.4, lid C, onder 2, sub a, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn binnen de "zone bijgebouwen", bijgebouwen toegestaan met een hoogte van maximaal 3,5 respectievelijk 5 meter ten behoeve van een kapconstructie.
Ingevolge het bepaalde onder 2 sub b van dit artikellid mag de zone voor maximaal 40% worden bebouwd.
De raad heeft de "zone bijgebouwen" in het plan in de nabijheid van de entree van het gezondheidscentrum gesitueerd, direct aan de erfgrens met het appartementencomplex. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat hij bijgebouwen aan de oostzijde van het gezondheidscentrum, aan de Rozendaalselaan, ongewenst acht en dat hij de zone daarom aan de zuidzijde heeft gesitueerd. Naar het oordeel van de Afdeling blijkt uit de stukken evenwel niet dat het gezondheidscentrum behoefte heeft aan bijgebouwen, noch is dit ter zitting nader onderbouwd. Dit klemt te meer nu de afstand van het appartementencomplex tot de "zone bijgebouwen" op sommige punten minder dan vier meter bedraagt, zodat de in het plan voorziene bouwmogelijkheden binnen de "zone bijgebouwen" een nadelige invloed zullen hebben op het woon-en leefklimaat van de bewoners van het appartementencomplex. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad dan ook onvoldoende gemotiveerd waarom aan de in geding zijnde gronden de aanduiding "zone bijgebouwen" is toegekend. De enkele stelling van de raad dat het gezondheidscentrum gelet op het vorige plan hier recht op heeft is hiertoe onvoldoende.
2.3.3. In hetgeen de maatschap op dit punt heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover betrekking hebbend op de aanduiding "zone bijgebouwen" niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
2.4. Voorts heeft de maatschap bezwaar tegen de in het plan opgenomen maximale hoogte van erf- en perceelsafscheidingen, nu deze hoogte een beperking van het uitzicht van de bewoners van het appartementencomplex met zich brengt.
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de hoogte van de erf- en perceelsafscheidingen in overeenstemming is met de gemeentelijke standaard en noodzakelijk is vanwege veiligheidsaspecten. Bovendien was deze hoogte ook al op grond van het vorige bestemmingsplan "Overbeek" toegestaan, aldus de raad.
2.4.2. Ingevolge artikel 2.4, lid C, onder 1, sub 2, van de planregels zijn erf- en perceelsafscheidingen toegestaan met dien verstande dat de hoogte daarvan maximaal 2,5 meter bedraagt.
De Afdeling overweegt dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat erf- dan wel perceelsafscheidingen met een dergelijke hoogte ter plaatse noodzakelijk zijn. Daarbij betrekt de Afdeling dat de raad niet heeft onderbouwd waarom vanuit veiligheidsoogpunt niet kan worden volstaan met een lagere erf- dan wel perceelsafscheiding. Dit klemt te meer nu het plan op sommige plaatsen erf- en perceelsafscheidingen mogelijk maakt op minder dan twee meter afstand van het appartementencomplex. De enkele verwijzing naar de gemeentelijke standaard doet aan het vorenstaande niet af.
2.4.3. In hetgeen de maatschap op dit punt heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover betrekking hebbend op artikel 2.4, lid C, onder 1, van de planregels, niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Rheden van 1 juni 2010, kenmerk 100604B, voor zover betrekking hebbend op de aanduiding "zone bijgebouwen" en op artikel 2.4, lid C, onder 1, van de planregels;
III. gelast dat de raad van de gemeente Rheden aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Tuit
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2011