201009197/1/H1.
Datum uitspraak: 25 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Opeinde, gemeente Smallingerland,
2. [appellant sub 2], wonend te Opeinde, gemeente Smallingerland,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 10 augustus 2010 in zaken nrs. 09/3114 en 10/95 in het geding tussen:
[appellant sub 1],
[appellant sub 2]
het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland.
Bij besluit van 26 november 2009 heeft het college aan [belanghebbende] ontheffing en bouwvergunning verleend voor de bouw van een garage/berging op het perceel [locatie] te Opeinde (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 10 augustus 2010, verzonden op 12 augustus 2010, heeft de rechtbank de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 21 september 2010, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 18 oktober 2010. [appellant sub 2] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 19 oktober 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2011, waar [appellant sub 1], bijgestaan door [gemachtigde] en mr. M.J. Smaling, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. G.H. Blom, en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Wiersma en mr. J. Boersma, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in de oprichting van een garage/berging met kap met een hoogte van 5 m, een inhoud van 125 m3 en een oppervlakte van 35 m2 bij een hoekwoning. De garage/berging is inmiddels gebouwd. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Opeinde 1978" rust op het perceel de bestemming "Eengezinshuizen in half gesloten bebouwing met bijbehorende erven (EHG)". Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder h en i, van de planvoorschriften mag op gronden met deze bestemming bij een woning één bijgebouw met een oppervlakte van maximaal 20% van het bijbehorende erf worden opgericht. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft medewerking aan het bouwplan verleend door met toepassing van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), gelezen in verbinding met artikel 4.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro), daarvoor ontheffing te verlenen.
2.2. Ingevolge artikel 3.23, eerste lid, van de Wro kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen ontheffing verlenen van het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 4.1.1., eerste lid, aanhef en onder a, van het Bro, zoals dit gold ten tijde hier van belang, komt, voor zover thans van belang, voor toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de wet in aanmerking: een bijgebouw bij een woning, mits het aantal woningen gelijk blijft. Anders dan zowel het college als [appellant sub 1] en [appellant sub 2] menen, golden de in artikel 4.1.1., eerste lid, aanhef en onder a, sub 3º, gegeven maximum bouwpercentages van 50% sinds 1 april 2009 enkel nog voor bijgebouwen bij een woning buiten de bebouwde kom.
2.3. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in het kader van de vraag of voor het bouwplan ontheffing kan worden verleend in redelijkheid aansluiting heeft kunnen zoeken bij het bouwvlak, zoals op het perceel is weergegeven in het voorontwerp van het bestemmingsplan "Kleine kernen noord".
2.3.1. Vaststaat dat het aantal woningen gelijk blijft, zodat het college bevoegd was met toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de Wro, gelezen in verbinding met artikel 4.1.1., eerste lid, aanhef en onder a, van het Bro voor het bouwplan ontheffing te verlenen.
Bij de beoordeling of voor het bouwplan in redelijkheid ontheffing kan worden verleend, heeft het college het bouwplan getoetst aan zijn beleid, neergelegd in het Handboek Smallingerland (hierna: het Handboek). Door het college is onweersproken gesteld dat in het Handboek is opgenomen hoe de nieuwe, te actualiseren bestemmingsplannen binnen de gemeente er wat betreft structuur en inhoud uit dienen te zien, waarbij als uitgangspunt wordt gehanteerd dat de bouwvlakken voor onder meer hoekwoningen, waarbij het zij- en/of achtererf grenst aan openbaar gebied, op de plankaart zodanig worden ingetekend dat de bebouwing slechts is toegestaan op een afstand van 2 m vanaf de grens met het openbaar gebied en achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college niet aan het in het Handboek neergelegde beleid mocht toetsen. Niet in geschil is dat het bouwplan daaraan voldoet. Reeds hierom heeft het college in redelijkheid ontheffing kunnen verlenen voor het bouwplan. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het college ter ondersteuning van zijn standpunt dat het bouwplan past in het toekomstig planologisch beleid niet tevens heeft mogen verwijzen naar het voorontwerp van het bestemmingsplan "Kleine kernen noord", waarin dat beleid zijn beslag heeft gekregen. Dat aan een voorontwerp geen formele status toekomt en dat het dateert van na het nemen van het besluit, maakt dit niet anders. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor een ander oordeel.
2.4. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college de bouwvergunning ten onrechte heeft verleend, aangezien er omstandigheden zijn die erop wijzen dat het aangevraagde bouwwerk gebruikt wordt of zal worden voor andere doeleinden dan de aan het perceel toegekende woonbestemming, namelijk voor het op commerciële basis repareren van auto's van derden. Zij wijzen er in dit verband op dat in de garage/berging een hefbrug, bandenwisselaar en zandstraalapparaat zijn geplaatst. Voorts achten zij in dit kader van belang dat de bestaande stenen berging op het perceel behouden blijft.
2.4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in de aanwezigheid van een hefbrug, bandenwisselaar en zandstraalapparaat geen grond is te vinden voor het oordeel dat de garage/berging uitsluitend of mede gebruikt zal worden voor andere doeleinden dan waarvoor het perceel is bestemd, reeds omdat deze apparaten ten tijde van het nemen van het besluit nog niet aanwezig waren, zodat het college deze niet bij zijn besluitvorming heeft kunnen betrekken. Ook de omstandigheid dat de bestaande stenen berging op het perceel gehandhaafd blijft, biedt geen grond voor het oordeel dat de garage/berging in strijd met de bestemming van het perceel zal worden gebruikt en het college de bouwvergunning om die reden had moeten weigeren.
2.5. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom aanleiding bestaat van het negatieve welstandsadvies af te wijken. Zij stellen zich op het standpunt dat de garage/berging, waarop zij uitzicht hebben, niet passend is tussen de twee woonblokken waartussen deze is gesitueerd en dat het bouwwerk, dat volgens hen is gericht op de openbare weg, een grote ruimtelijke impact heeft.
2.5.1. De welstandscommissie Hûs en Hiem heeft zich in haar welstandsadvies van 13 mei 2009 op het standpunt gesteld dat het bouwplan niet geheel voldoet aan redelijke eisen van welstand, omdat de voorziene garage/berging in relatie tot de woning en gezien de goede zichtbaarheid vanuit het openbaar gebied te fors en nadrukkelijk oogt. Zij heeft voorgesteld de kap met minimaal 30 cm te verlagen om deze kritiek te ondervangen. Het college heeft dit standpunt van de welstandscommissie niet onderschreven, overwegende dat het bouwwerk qua hoogte voldoet aan het ruimtelijk/planologisch beleid in het Handboek en voorts past in de omgeving, omdat de woningen in de directe omgeving van het type "twee lagen met kap" zijn. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de rechtbank de afwijking van het advies hiermee niet deugdelijk gemotiveerd heeft mogen achten. Voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand, heeft de rechtbank voorts terecht geen grond gevonden. Hierbij heeft zij, gelet op de voorziene kap die ook wat de richting ervan betreft passend is in de structuur van de directe omgeving, terecht in aanmerking genomen dat het bouwwerk meer gericht is op de woonblokken met kap waartussen het is gesitueerd dan op de openbare weg. Dat de toegang tot het bouwwerk aan de openbare weg is gesitueerd, maakt dit niet anders.
2.6. Het betoog dat het bouwwerk niet is uitgevoerd overeenkomstig de verleende bouwvergunning faalt reeds omdat de wijze van uitvoering van het bouwwerk in deze procedure niet ter beoordeling staat.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2011