201009875/1/H1.
Datum uitspraak: 25 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Soest,
2. het college van burgemeester en wethouders van Soest,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 9 september 2010 in zaak nr. 09/1938 in het geding tussen:
Bij besluit van 28 januari 2009 heeft het college geweigerd aan [appellant sub 1] aanlegvergunning te verlenen ten behoeve van het aanleggen van een tuin en verhardingen nabij de woning op het perceel [locatie] te Soest.
Bij besluit van 10 juni 2009 heeft het college het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 28 januari 2009 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 9 september 2010, verzonden op 10 september 2010, heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 juni 2009 vernietigd en het besluit van 28 januari 2009 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 oktober 2010, en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 oktober 2010, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft de gronden aangevuld bij brief van 10 november 2010.
[appellant sub 1] en het college hebben een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2011, waar [appellant sub 1], in persoon en bijgestaan door mr. G.A.E.M. van Zinnicq Bergmann, advocaat te Soest, en het college, vertegenwoordigd door ing. K.G.M. van Aken en T.K. Tupker, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Bij brief van 11 juli 2007 (lees: 11 juli 2008) heeft [appellant sub 1] aan het college om een aanlegvergunning verzocht voor het aanleggen van een tuin, beplanting en bomen op een deel van zijn perceel gelegen rondom de woning. Volgens de op dezelfde datum gedateerde en bij de brief gevoegde tekening betreft de aanvraag de aanleg van een tuin met beplanting, verlichting en verhardingen.
Op de gronden rusten ingevolge het bestemmingsplan "Soest-Zuid 1995" de bestemming "Wonen" en de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden".
2.2. Het college heeft de aanvraag van 11 juli 2008 om een aanlegvergunning te verlenen geweigerd omdat de aanleg van de tuin en verhardingen, dat grotendeels is voorzien op de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden", daarmee in strijd is.
2.3. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college terecht uitsluitend op de aanvraag van 11 juli 2008 een besluit heeft genomen. Volgens het college is de rechtbank er ten onrechte van uitgegaan dat met de brief van 4 december 2008, waar wordt gevraagd om een aanlegvergunning ten behoeve van het Landschapsontwikkelings- en inrichtingsplan (hierna: het inrichtingsplan), de aanvraag van 11 juli 2008 werd gewijzigd. Deze brief kan niet als een wijziging van de aanvraag van 11 juli 2008 worden beschouwd, nu dit een conceptaanvraag is en [appellant sub 1] deze brief niet bij het college heeft ingediend.
2.3.1. Het inrichtingplan heeft betrekking op een aanzienlijk groter deel van het perceel van [appellant sub 1] dan waar de aanvraag van 11 juli 2008 op ziet en verschilt wat betreft inrichting van de in die aanvraag begrepen gronden ook aanmerkelijk met deze aanvraag. Het plan bestaat uit een tekening van september 2008 en een beschrijving van de uit te voeren werkzaamheden en aan te brengen beplanting. Op de tekening staat ook een paddock. Het inrichtingsplan is tot stand gekomen op initiatief van een ambtenaar van het college, de heer T.K. Tupker. Tupker heeft ter zitting toegelicht dat hij naar aanleiding van de aanvraag van 11 juli 2008 contact heeft opgenomen met [appellant sub 1] en hem een voorstel heeft gedaan voor een andere inrichting van de gronden en dat vervolgens het inrichtingsplan tot stand is gekomen. Het college heeft vóór het primaire besluit van 28 januari 2009 van het inrichtingsplan kennis genomen. Het college had gelet hierop moeten begrijpen dat het de bedoeling van [appellant sub 1] was dat er een andere aanvraag werd gedaan en bij [appellant sub 1] moeten informeren wat nu precies werd aangevraagd. Dat het inrichtingsplan volgens het college enkel was voorgelegd om in aanmerking te komen voor subsidie, maakt dat niet anders. In ieder geval had het college in de bezwaarfase navraag kunnen doen bij [appellant sub 1] of met het inrichtingsplan werd beoogd de aanvraag van 11 juli 2008 te wijzigen. In zijn bezwaarschrift heeft [appellant sub 1] uitdrukkelijk verwezen naar het inrichtingsplan en een toelichting hierop gegeven. Voorts blijkt uit het verslag van de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Soest dat [appellant sub 1] naar voren heeft gebracht dat het erop lijkt dat de tuin wordt afgezonderd van het totale landschapsontwikkelingsplan en nu ten onrechte een eigen entiteit lijkt te vormen. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat het besluit van 10 juni 2009 in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht is genomen.
2.4. [appellant sub 1] betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat hij erop mocht vertrouwen dat voor het inrichtingsplan, zoals dat is opgesteld door Tupker, een aanlegvergunning zou worden verleend. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de enkele omstandigheid dat Tupker als medewerker van de gemeente Soest het inrichtingsplan heeft opgesteld nog niet met zich brengt dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat voor het plan een aanlegvergunning zou worden verleend.
2.5. [appellant sub 1] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte niet in het dictum heeft opgenomen dat het college opnieuw dient te beslissen omtrent de aanvraag om aanlegvergunning op basis van het inrichtingsplan binnen een door de rechtbank te bepalen termijn.
2.5.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft terecht rekening gehouden met een nog mogelijk te wijzigen aanvraag reeds nu ten tijde van de uitspraak bekend was dat het beroep tegen het besluit omtrent de aanleg- en bouwvergunning voor de paddock ongegrond was verklaard en dit mogelijk gevolgen zal hebben voor het inrichtingsplan. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat zij om die reden niet zal gelasten dat het college binnen een bepaalde termijn opnieuw dient te beslissen op die, mogelijk nog te wijzigen, aanvraag.
2.6. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak:
II. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Soest een griffierecht van € 448,00 (zegge: vierhonderdenachtenveertig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2011