ECLI:NL:RVS:2011:BQ5898

Raad van State

Datum uitspraak
19 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201100280/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • S. Zwemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Bedrijventerrein Westermaat

Op 10 november 2010 heeft de raad van de gemeente Hengelo het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Westermaat" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekster] en anderen op 25 januari 2011 beroep ingesteld bij de Raad van State. Tevens hebben zij verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 29 april 2011 ter zitting behandeld. De verzoekers, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Driel, advocaat te Amsterdam, stelden dat de planregel die een minimale brutovloeroppervlakte (b.v.o.) van 1.500 m² voor perifere detailhandel voorschrijft, hen belemmert in hun plannen om maximaal 6 units met een minimale b.v.o. van 750 m² per unit te realiseren. De voorzitter overwoog dat de inwerkingtreding van het bestemmingsplan geen verandering in de planologische mogelijkheden met zich meebrengt en dat de verzoekers gebruik kunnen maken van een eerder verleende bouwvergunning voor een retailbedrijfsgebouw. De voorzitter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien de verzoekers eerder hadden ingestemd met de minimale b.v.o. van 1.500 m². Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

201100280/2/R3.
Datum uitspraak: 19 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster], gevestigd te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten, en anderen,
en
de raad van de gemeente Hengelo,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2010, nummer 10G201383, heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Westermaat" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekster] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2011, hebben [verzoekster] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 april 2011, waar [verzoekster] en anderen, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Driel, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door P. Neuteboom, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Met het plan beoogt de raad te voorzien in een eenduidige planologische regeling en een actueel planologisch kader voor het bedrijventerrein Westermaat.
2.3. Het verzoek van [verzoekster] en anderen heeft betrekking op de gronden aan de westzijde van de Hengeloseweg en de noordzijde van de Lemerijweg, waaraan de bestemming "Detailhandel - Perifeer" is toegekend, waarop zij een retailbedrijfsgebouw ten behoeve van perifere detailhandel wensen te realiseren. [verzoekster] en anderen kunnen zich niet verenigen met artikel 10, lid 10.1, aanhef en onder a, van de planregels, ingevolge waarvan de gronden met de bestemming "Detailhandel - Perifeer" bestemd zijn voor perifere detailhandel met een minimale brutovloeroppervlakte (hierna: b.v.o.) van 1.500 m². Zij verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen omdat voornoemde planregel niet voorziet in de mogelijkheid om maximaal 6 units met een minimale b.v.o. van 750 m² per unit te realiseren.
2.4. Tussen partijen is niet in geschil dat op 7 september 2009 bouwvergunning en vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening zijn verleend voor het op voormelde gronden oprichten van een retailbedrijfsgebouw dat voorziet in een toevoeging van 21.000 m² b.v.o. perifere detailhandel en voorts dat ingevolge de vrijstelling voor de in het retailbedrijfsgebouw te vestigen winkels ten behoeve van perifere detailhandel een minimale b.v.o. van 1.500 m² geldt. De inwerkingtreding van het plan brengt geen verandering in de planologische mogelijkheden wat de minimale b.v.o. betreft. Het staat [verzoekster] en anderen vrij om gebruik te maken van de verleende bouwvergunning. In de omstandigheid dat [verzoekster] en anderen het gelet op de economische situatie dringend wenselijk achten om spoedig te kunnen beschikken over de mogelijkheid om maximaal 6 winkels met een minimale b.v.o. van 750 m² te realiseren, acht de voorzitter geen spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening gelegen. De gestelde financiële gevolgen van het niet op korte termijn kunnen realiseren van voormelde winkels - wat daar ook van zij - komen voor risico van [verzoekster] en anderen. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat zij destijds hebben ingestemd met een minimale b.v.o. van 1.500 m² per winkel in het kader van de verleende vrijstelling.
2.5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Zwemstra
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2011
91-655.