201104809/2/H3.
Datum uitspraak: 19 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 29 maart 2011 in zaak nr. 10/877 in het geding tussen:
de stichting Stichting De Woudreus, gevestigd te Dwingeloo, gemeente Westerveld,
Bij besluit van 8 juli 2010 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de Dienst Landelijk gebied ontheffing verleend als bedoeld in artikel 75, vijfde en zesde lid, van de Flora- en Faunawet van de verbodsbepalingen zoals vermeld in artikel 8 van die wet voor zover het betreft het vernielen, beschadigen of op enigerlei andere wijze van de groeiplaats verwijderen van de jeneverbes alsmede van de verbodsbepalingen zoals vermeld in artikel 11 voor zover het betreft het beschadigen, vernielen of verstoren van de voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de kamsalamander. Bij dit besluit heeft de minister voorts het verzoek om ontheffing ten aanzien van de gewone dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis, buizerd, zwarte specht, torenvalk, adder, gladde slang, hazelworm, heikikker, levendbarende hagedis, poelkikker en rugstreeppad afgewezen.
Bij besluit van 18 november 2010 heeft de staatssecretaris het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 29 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 november 2010 vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 april 2011, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 mei 2011, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.E.W. Tieleman, werkzaam bij het ministerie, en de stichting, vertegenwoordigd door mr. A.H. Jonkhoff, advocaat te Haarlem, en [belanghebbende] zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De staatssecretaris heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat de stichting niet kan worden aangemerkt als belanghebbende, als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de statutaire doelstelling van de stichting weliswaar veelomvattend en algemeen is geformuleerd, maar dat niet kan worden gezegd dat het opkomen voor de bescherming van dier- en plantensoorten als bedoeld in de Flora- en faunawet hier niet onder valt en dat uit het overzicht van de feitelijke werkzaamheden van de stichting voldoende blijkt dat ze - ook - opkomt voor de bescherming van deze dier- en plantensoorten. De staatssecretaris heeft de bezwaren naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.4. Het verzoekt strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op het ingestelde hoger beroep niet opnieuw op het door de stichting gemaakte bezwaar hoeft te beslissen.
2.5. In aanmerking genomen de rechtspraak van de Afdeling waarop partijen zich beroepen, is er onvoldoende grond om op voorhand aan te nemen dat het oordeel van de rechtbank in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Gelet daarop en op de betrokken belangen, ziet de voorzitter geen aanleiding af te wijken van de hoofdregel dat het instellen van hoger beroep door het bestuursorgaan niet de op hem rustende verplichting opschort om gevolg te geven aan de aangevallen uitspraak van de rechtbank door een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Daarbij wordt overwogen dat het belang van de stichtingen bij een spoedige inhoudelijke beslissing op hun bezwaren, in aanmerking genomen dat al verschillende werkzaamheden met onomkeerbare gevolgen in gang zijn gezet of dreigen te worden uitgevoerd, zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris om thans niet op de bezwaren te hoeven beslissen. Bovendien wordt het belang van een efficiënte en finale geschillenbeslechting gediend met het nemen van een nieuw besluit op bezwaar dat met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht door de Afdeling kan worden meegenomen bij de beoordeling van het ingestelde hoger beroep. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
2.6. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
II. veroordeelt de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie tot vergoeding van bij de stichting Stichting De Woudreus in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,11 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro en elf cent), waarvan € 437,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Van der Smissen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2011