ECLI:NL:RVS:2011:BQ5911

Raad van State

Datum uitspraak
25 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008635/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • R.F.J. Bindels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand en gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Raad van State op 25 mei 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor toevoeging voor rechtsbijstand door [appellante]. De aanvraag werd op 7 november 2008 door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand afgewezen, omdat er al een eerdere toevoeging was verleend voor een vergelijkbaar rechtsbelang. De rechtbank Amsterdam had eerder op 23 juli 2010 het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, waarop zij hoger beroep instelde bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 11 mei 2011 werd de zaak behandeld, waarbij het bestuur werd vertegenwoordigd door mr. K. Achefai.

De Raad van State overwoog dat het bestuur terecht de aanvraag had afgewezen op basis van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb), omdat de aanvraag betrekking had op een rechtsbelang waarvoor al een toevoeging was verleend. [appellante] betoogde dat haar aanvraag eerder was ingediend dan de ambtshalve verleende toevoeging, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de aanvraag hetzelfde rechtsbelang betrof. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd door de Raad verworpen, omdat de omstandigheden in de door [appellante] aangehaalde zaak niet gelijk waren aan die in haar eigen zaak.

Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat het hoger beroep ongegrond was verklaard. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 mei 2011.

Uitspraak

201008635/1/H2.
Datum uitspraak: 25 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Enschede,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 23 juli 2010 in zaak nr. 09/4013 in het geding tussen:
[appellante]
en
de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (thans: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, hierna: het bestuur).
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 november 2008 heeft het bestuur een aanvraag van [appellante] om toevoeging voor het verlenen van rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 14 juli 2009 heeft het het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juli 2010, verzonden op 26 juli 2010, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2010, hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2011, waar het bestuur, vertegenwoordigd door mr. K. Achefai, werkzaam in dienst van de raad voor rechtsbijstand, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) kan het bestuur de toevoeging weigeren, indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang, ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.
2.2. [appellante] heeft op 3 juli 2008 om toevoeging verzocht voor advies over een transactievoorstel. Op 27 oktober 2008 heeft de rechtbank toevoeging gelast ter zake van rechtsbijstand in een procedure bij de kinderrechter in een strafzaak en deze heeft het bestuur op 4 november 2008 verleend. Aan het besluit van 7 november 2008 is ten grondslag gelegd dat een andere aanvraag in behandeling is en deze aanvraag op hetzelfde rechtsbelang ziet.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestuur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag hetzelfde rechtsbelang betreft als dat, waarvoor eerder ambtshalve toevoeging is verleend. Voorts heeft zij het betoog dat het bestuur het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden onvoldoende toegelicht geacht.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat haar aanvraag, al voordat ambtshalve een toevoeging werd verleend, was ingediend. Daarnaast heeft zij volgens haar miskend dat de afwijzingsgrond in het besluit van 14 juli 2009 ten onrechte is gewijzigd.
Voorts heeft de rechtbank haar ten onrechte niet gevolgd in haar betoog dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, omdat in een andere zaak onder dezelfde omstandigheden wel een adviestoevoeging is toegekend.
2.4.1. Eerst tijdens de bezwaarprocedure is duidelijk geworden dat het bestuur in het besluit van 7 november 2008 per abuis naar de verkeerde procedure heeft verwezen. Anders dan [appellante] betoogt, is zowel in dit besluit als in dat van 14 juli 2009 de afwijzingsgrond gelegen in het feit dat de aanvraag hetzelfde rechtsbelang betreft. De foutieve verwijzing in het besluit van 7 november 2008 is voor het bestuur aanleiding geweest dit in het besluit van 14 juli 2009 te herstellen. Artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) biedt daarvoor grondslag. Het betoog faalt.
2.4.2. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat al ten tijde van het besluit van 7 november 2008 een eerder verleende toevoeging bestond ter zake van dezelfde strafzaak, als die, waarop de aanvraag zag. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb was dat grond voor het afwijzen van de aanvraag. Het betoog faalt.
2.4.3. Ook het betoog dat de rechtbank heeft miskend dat het bestuur het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden faalt. Reeds uit hetgeen [appellante] in hoger beroep heeft gesteld, kan worden afgeleid dat deze zaken niet gelijk zijn of op één lijn te stellen. In de door [appellante] gestelde situatie is de ambtshalve toevoeging door het bestuur pas afgegeven, nadat de adviestoevoeging was verleend. In dit geval is de ambtshalve toevoeging door het bestuur afgegeven, voordat het besluit op de aanvraag om adviestoevoeging was genomen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. [appellante] heeft verzocht om schadevergoeding. Schadevergoeding kan ingevolge artikel 8:73, eerste lid, van de Awb alleen worden toegekend, indien het hoger beroep gegrond wordt verklaard. Dat is niet het geval. Reeds hierom dient het verzoek te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2011
85-705.