ECLI:NL:RVS:2011:BQ5914

Raad van State

Datum uitspraak
25 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201009311/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • R.F.J. Bindels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen buiten behandelingstelling aanvraag rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 augustus 2010. De rechtbank had het beroep van [appellant] gegrond verklaard en het besluit van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, dat een aanvraag van [appellant] buiten behandeling had gesteld, vernietigd. Het bestuur had op 24 december 2009 besloten om de aanvraag van [appellant] niet in behandeling te nemen, omdat niet alle gevraagde gegevens waren ontvangen. Dit besluit volgde op een aanvraag voor vergoeding van werkzaamheden die door de rechtsbijstandverlener waren verricht. De rechtbank oordeelde dat alleen de rechtsbijstandverlener belanghebbende was bij het besluit tot vaststelling van de vergoeding, en verklaarde het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk.

[Appellant] ging in hoger beroep en betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het besluit van 24 december 2009 betrekking had op een declaratieverzoek en niet op een mutatieverzoek. Hij stelde dat hij ook belanghebbende was bij het besluit, omdat het om een mutatieverzoek ging. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 11 mei 2011 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de aanvraag van [appellant] inderdaad betrekking had op een verzoek om vergoeding en dat het bestuur de aanvraag terecht buiten behandeling had gesteld. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 25 mei 2011.

Uitspraak

201009311/1/H2.
Datum uitspraak: 25 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], destijds wonend te Middelburg,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) van 11 augustus 2010 in zaak nr. 10/3395 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage (thans: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, hierna: het bestuur).
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 december 2009 heeft het bestuur een aanvraag van [appellant] buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 2 april 2010 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 augustus 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 september 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 oktober 2010.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P.H. van Akenborgh, advocaat te Rotterdam, en het bestuur, vertegenwoordigd door mr. K. Achefai, werkzaam in dienst van de raad voor rechtsbijstand, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bestuur heeft op 11 juli 2006 [appellant] op aanvraag een definitieve civiele toevoeging voor het verlenen van rechtsbijstand toegekend. Op 16 juni 2009 heeft mr. D. Matadien, toen de gemachtigde van [appellant], een aanvraag ingediend voor vergoeding van in deze toevoeging verrichte werkzaamheden. Na meerdere verzoeken om informatie, heeft het bestuur het besluit van 24 december 2009 genomen, omdat niet alle gevraagde gegevens waren ontvangen.
2.2. De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, overwogen dat dat besluit betrekking heeft op een declaratieverzoek. Volgens haar is bij een besluit tot vaststelling van een vergoeding uitsluitend de rechtsbijstandverlener belanghebbende.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat het besluit van 24 december 2009 genomen is op een mutatieverzoek. De rechtbank heeft de buiten behandeling gelaten aanvraag ten onrechte aangemerkt als om vergoeding. Nu bij een besluit op een mutatieverzoek ook de rechtzoekende belanghebbende is, heeft de rechtbank het gemaakte bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, aldus [appellant].
2.4. Dat betoog faalt. De aanvraag van 16 juni 2009 strekt blijkens de aanhef ervan tot vergoeding. Het besluit van 24 december 2009 is op die aanvraag genomen. Een verzoek om mutatie is niet ingediend. De aanvraag om vergoeding is, zowel in het besluit van 24 december 2009, als in dat van 2 april 2010, abusievelijk aangeduid als om mutatie.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2011
85-705.