ECLI:NL:RVS:2011:BQ5917

Raad van State

Datum uitspraak
20 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201101474/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • A.P. de Rooy
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor het project Integrale Inrichting Veluwerandmeren en verzoek om voorlopige voorziening

Op 20 mei 2011 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vergunningverlening voor het project Integrale Inrichting Veluwerandmeren (IIVR-project). Het college van gedeputeerde staten van Flevoland had op 14 december 2010 een vergunning verleend aan Rijkswaterstaat IJsselmeergebied op basis van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998. Deze vergunning was aangevraagd voor de uitvoering van een integraal inrichtingsplan in het Natura 2000-gebied de Veluwerandmeren, dat 36 inrichtingsmaatregelen omvatte.

Tegen deze vergunning hebben de Vogelbescherming en anderen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Zij betoogden dat de effecten van het IIVR-project onjuist waren berekend, met name de negatieve effecten voor de kleine zwaan. Tijdens de zitting op 2 mei 2011 werd het verzoek behandeld, waarbij de Vogelbescherming werd vertegenwoordigd door mr. K. Wheeler en J.J. Schröder, en het college door N. Bolt. Ook de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu was aanwezig.

De voorzitter oordeelde dat de vergunning op basis van de passende beoordeling niet leidt tot significante negatieve effecten voor de kleine zwaan. De voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was om de uitvoering van de inrichtingsmaatregelen te schorsen, aangezien aan de vergunning voorschriften waren verbonden voor monitoring en het treffen van maatregelen bij onvoorziene negatieve effecten. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

201101474/2/R2.
Datum uitspraak: 20 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de vereniging "Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels", gevestigd te Zeist, en anderen,
verzoekers,
en
het college van gedeputeerde staten van Flevoland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2010, kenmerk 1075737, heeft het college aan Rijkswaterstaat IJsselmeergebied een vergunning op grond van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor de uitvoering van het project Integrale Inrichting Veluwerandmeren (hierna: het IIVR-project).
Tegen dit besluit hebben onder meer de Vogelbescherming en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2011, hebben de Vogelbescherming en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 mei 2011, waar de Vogelbescherming en anderen, vertegenwoordigd door mr. K. Wheeler en J.J. Schröder, en het college, vertegenwoordigd door N. Bolt, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Tevens is daar gehoord de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, vertegenwoordigd door J.C. van der Perk en L. El Maach, beiden werkzaam bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Bij het bestreden besluit is een vergunning op grond van artikel 19d van de Nbw 1998 verleend ter uitvoering van het IIVR-project in het Natura 2000-gebied de Veluwerandmeren (hierna: het gebied). Het IIVR-project betreft een integraal inrichtingsplan voor het gebied en omvat 36 inrichtingsmaatregelen.
2.3. De Vogelbescherming en anderen betogen dat de effecten van het IIVR-project onjuist zijn berekend en dat de significantie van deze effecten onjuist is beoordeeld. Zij wijzen daarbij met name op de negatieve effecten voor de kleine zwaan.
Volgens de Vogelbescherming en anderen leidt inrichtingsmaatregel WS.3a, inhoudende het verleggen van de vaargeul bij het Wolderwijd, tot een afname van het areaal kranswier, dat de belangrijkste foerageerbron is voor de kleine zwaan. Zij stellen dat door deze maatregel onherstelbare schade zal ontstaan aan het areaal kranswier en hebben derhalve verzocht terzake een voorlopige voorziening te treffen.
2.4. Ter zitting is gebleken dat Rijkswaterstaat IJsselmeergebied zo snel mogelijk wil aanvangen met de uitvoering van vijf inrichtingsmaatregelen, waaronder inrichtingsmaatregel WS.3a, nu de uitvoering van deze maatregelen anders onaanvaardbare vertraging zal oplopen.
2.5. Het college stelt zich op het standpunt dat de inrichtingsmaatregelen tezamen geen significant negatieve effecten hebben voor de kleine zwaan. Het college baseert zich daarbij op de in het kader van de aanvraag van de vergunning opgemaakte passende beoordeling, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Passende beoordeling van Integrale Inrichting Veluwerandmeren (IIVR) in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998" van Bureau Waardenburg B.V. van 25 juni 2009. Hierin is vermeld dat de inrichtingsmaatregelen tezamen niet leiden tot een afname van het areaal kranswier in het gebied en dat geen sprake is van negatieve effecten voor de kleine zwaan. In hetgeen de Vogelbescherming en anderen hebben aangevoerd ziet de voorzitter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de passende beoordeling in zoverre zodanige gebreken vertoont dat het college zijn besluit niet hierop heeft mogen baseren. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter geen grond voor het oordeel dat de uitvoering van inrichtingsmaatregel WS.3a zal leiden tot een bedreiging van het foerageergebied van de kleine zwaan. Niet is te verwachten dat een onomkeerbare situatie zal ontstaan, op grond waarvan het bestreden besluit zou moeten worden geschorst. Daarbij acht de voorzitter van belang dat aan de vergunning voorschriften zijn verbonden inhoudende dat een monitoringsplan moet worden opgesteld en dat wanneer uit de monitoring blijkt dat er onvoorziene negatieve effecten optreden op de instandhoudingsdoelen, zo snel mogelijk maatregelen dienen te worden getroffen om deze negatieve effecten ongedaan te maken.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. De Rooy
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2011
59-694.