201009289/1/R2.
Datum uitspraak: 25 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Wekerom, gemeente Ede,
de raad van de gemeente Ede,
verweerder.
Bij besluit van 1 juli 2010, kenmerk 2010/35, heeft de raad het bestemmingsplan "Wekerom" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 september 2010, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 oktober 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 april 2011, waar [appellante], bijgestaan door mr. P.P.A. Bodden en ing. R. Herik, en de raad, vertegenwoordigd door mr. W. Verbeek en ing. G. H. Landeweerd, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ter zitting heeft [appellante] de beroepsgronden inzake de aanduidingen 'wro-zone-wijzigingsgebied 3' en 'wro-zone-wijzigingsgebied 4' ingetrokken.
2.2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het dorp Wekerom. Het plan is deels conserverend en maakt deels ontwikkelingen mogelijk in Wekerom.
2.3. [appellante] exploiteert een gemechaniseerd loonbedrijf. Zij betoogt dat het plan ten onrechte niet in de mogelijkheid voorziet dat zij op haar bedrijfsperceel grondverzetactiviteiten uitoefent.
2.3.1. De raad heeft aan het bedrijfsperceel van [appellante] de bestemming "Bedrijf" toegekend met de aanduiding 'bedrijf ten hoogste tot en met categorie 3'. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder b, van de planregels, gelezen in samenhang met bijlage 1 'Staat van bedrijfsactiviteiten' van de planregels, mag ter plaatse een loonbedrijf categorie 3 worden uitgeoefend. Grondverzet als zodanig is niet toegestaan op het bedrijfsperceel zelf, maar wel laat het plan toe dat [appellante] vanuit haar perceel haar diensten aanbiedt om elders grondverzet te verrichten. De milieuvergunning van 9 maart 1999 zag niet mede op grondverzet en bij de planinventarisatie is op het bedrijfsperceel geen grondverzet geconstateerd.
2.3.2. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de raad een onjuiste bestemming aan het bedrijfsperceel heeft toegekend in het plan. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad het bedrijfsperceel niet overeenkomstig de feitelijke situatie, waarbij ter plaatse geen grondverzet wordt verricht, heeft bestemd.
2.3.3. Hetgeen [appellante] met betrekking tot het plandeel met de bestemming "Bedrijf" heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.4. [appellante] betoogt verder dat op het ten zuiden van haar bedrijfsperceel gelegen perceel op de verbeelding van het plan ten onrechte de aanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied 1' is aangebracht, waardoor woningbouw op korte afstand van haar bedrijf mogelijk wordt gemaakt. In dit verband voert zij aan dat de raad ten onrechte slechts de brochure van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten "Bedrijven en Milieuzonering" editie 2009 (hierna: de VNG-brochure) heeft gehanteerd bij het bepalen van de juiste afstand. De raad heeft daarbij volgens [appellante] nagelaten bij de vaststelling van het plan haar rechten te betrekken die zij krachtens de Wet milieubeheer heeft. [appellante] stelt dat het plan op dit onderdeel op voorhand zal leiden tot een uit ruimtelijk en milieuhygiënisch oogpunt onaanvaardbare situatie, zodat toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet mogelijk is.
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij een zorgvuldige afweging heeft gemaakt ten aanzien van de functies die naast elkaar kunnen bestaan. Hij heeft bij het bepalen van de minimale afstand tussen het bedrijf en het perceel met de aanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied 1' gebruik gemaakt van de VNG-brochure. De raad stelt voorts dat [appellante] voldoet aan het Besluit Landbouw milieubeheer (hierna: Blm).
2.4.2. Zoals in 2.3.1 is overwogen heeft het bedrijfsperceel van [appellante] in het plan de bestemming "Bedrijf", met op de verbeelding de aanduiding 'bedrijf ten hoogste tot en met categorie 3'. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder b, van de planregels, gelezen in samenhang met bijlage 1 'Staat van bedrijfsactiviteiten' van de planregels mag ter plaatse een loonbedrijf ten hoogste tot en met categorie 3 worden uitgeoefend, waarbij overeenkomstig de VNG-brochure als richtafstand tot milieugevoelige functies 50 meter wordt aanbevolen.
2.4.3. Ten zuiden van het bedrijfsperceel van [appellante] is aan een perceel met de bestemming "Agrarisch" de aanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied 1' toegekend. Ingevolge artikel 25, lid 25.2, aanhef en onder a, van de planregels kan het college van burgemeester en wethouders de bestemming van dit perceel onder meer wijzigen in 'Wonen'. De Afdeling overweegt dat blijkens de verbeelding het perceel met de aanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied 1' aan de noordzijde gedeeltelijk direct grenst aan het bedrijfsperceel van [appellante]. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het plan mag de aanvaardbaarheid van woningbouw binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd. Dit brengt met zich dat de raad reeds bij de vaststelling van het plan moet onderzoeken of toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in beginsel mogelijk is en het aangrenzende bedrijf van [appellante] daaraan niet in de weg staat.
De raad kan in een situatie als deze, waarbij het plan een nieuw woongebied mogelijk maakt dat direct grenst aan het bedrijfsperceel van [appellante], niet volstaan met het standpunt dat het gebied met de aanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied 1' een zodanige omvang heeft, dat de op de VNG-brochure gebaseerde, aanbevolen richtafstand van 50 meter in acht kan worden genomen. Gelet op hetgeen met de wijzigingsbevoegdheid mogelijk wordt gemaakt en gelet op het in opdracht van [appellante] door akoestisch bureau Tideman opgestelde akoestisch rapport van 6 april 2011, is een nader onderzoek vereist naar de wijze waarop in het gebied met de aanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied 1' een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. De raad had in het kader van de vaststelling van het plan nader dienen te onderzoeken of bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid naleving van de geluidgrenswaarden van het Blm voor het ter plaatse toegelaten bedrijf van [appellante] mogelijk is. Nu de raad heeft nagelaten een dergelijk onderzoek te verrichten, is het plan in zoverre niet op deugdelijke wijze voorbereid.
2.4.4. Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geeft aanleiding voor het oordeel dat het plan, voor zover dat betrekking heeft op de aanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied 1', is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is op dit punt reeds hierom gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden met betrekking tot dit planonderdeel geen behandeling.
2.5. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep, voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Bedrijf", ongegrond;
II. verklaart het beroep, voor zover dat betrekking heeft op de aanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied 1', gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Ede van 1 juli 2010, kenmerk 2010/35, voor zover dat het onder II genoemde gedeelte betreft;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Ede tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Ede aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Broekman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2011