201009853/1/H3.
Datum uitspraak: 25 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 10 september 2010 en de tussenuitspraak van 19 maart 2010 in zaak nr. 09/1124 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van stadsdeel Zuid (hierna: het dagelijks bestuur).
Bij besluit van 7 november 2007 heeft het dagelijks bestuur een aanvraag van [appellant] om verlening van een garagevergunning afgewezen.
Bij besluit van 3 februari 2009 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 maart 2010 heeft de rechtbank het dagelijks bestuur naar aanleiding van het daartegen door [appellant] ingestelde beroep in de gelegenheid gesteld een aan dat besluit klevend motiveringsgebrek te herstellen.
Bij brief van 20 mei 2010 heeft het dagelijks bestuur het besluit van een nadere motivering voorzien.
Bij uitspraak van 10 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 februari 2009 vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak en die van 19 maart 2010 heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 oktober 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 november 2010.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.W.A. van Dam, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. A. van Buuren, werkzaam in dienst van het stadsdeel Zuid, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1 van de Garageverordening stadsdeel Zuideramstel 2000 (hierna: de verordening), voor zover thans van belang, wordt in de verordening verstaan onder:
b. garage: een geheel of gedeeltelijk besloten ruimte, alsmede een niet tot de openbare weg behorende open ruimte, bestemd tot of in gebruik voor het plaatsen van een of meer motorrijtuigen, ongeacht het doel waarvoor dit geschiedt, met uitzondering van een ruimte waarin uitsluitend motorrijtuigen op twee wielen en/of invalidenwagens met motoraandrijving aanwezig zijn;
c. garagevergunning: de vergunning, bedoeld in artikel 2, eerste lid, of artikel 2, tweede lid.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het de eigenaar van een garage met een oppervlakte kleiner dan 40 m2, welke niet voor onderhouds- of herstelwerkzaamheden aan motorrijtuigen wordt gebruikt, verboden deze garage te hebben, te gebruiken of te doen gebruiken zonder vergunning van het dagelijks bestuur of in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.
Ingevolge het tweede lid is het de rechthebbende op het gebruik van een garage die een oppervlakte heeft van 40 m2 of meer, of die wordt gebruikt voor onderhouds- of herstelwerkzaamheden aan motorrijtuigen, verboden, deze garage te gebruiken zonder vergunning van het dagelijks bestuur of in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, kan, behalve in geval van strijd met het bepaalde in andere wettelijke regelingen, een garagevergunning slechts worden geweigerd, indien naar redelijke verwachting ook het stellen van voorschriften niet kan voorkomen dat het hebben, gebruiken of doen gebruiken van de garage op de aangrenzende wegen en de wegen in de directe omgeving de vrijheid van het verkeer, de veiligheid op de weg of een behoorlijke verkeersgeleiding of verkeersregeling in gevaar brengt.
2.2. Het dagelijks bestuur heeft aan het besluit van 3 februari 2009, waarbij de weigering van de door [appellant] gevraagde garagevergunning voor het parkeren met een motorrijtuig op een parkeerplaats aan de [locatie] te Amsterdam is gehandhaafd, een advies van de Centrale Verkeerscommissie (hierna: de CVC) van 7 oktober 2008 ten grondslag gelegd. Volgens dat advies heeft [appellant] door middel van een film getoond, hoe de parkeerplaats wordt in- en uitgereden en is de getoonde wijze van uitrijden van de parkeerplaats, waarbij achteruit rijdend een fietspad wordt gekruist, gevaarlijk en is de feitelijke situatie, waarin de parkeerplaats voor een uitrit van een invalidenparkeerplaats is gesitueerd, niet toegestaan. Indien die wijze van uitrijden wordt toegestaan, moet er een uitrijdconstructie worden gemaakt en het bestaande invalidenparkeervak worden ingekort, aldus het advies. Het dagelijks bestuur heeft dat in verband met de verkeersveiligheid onwenselijk geacht.
2.3. Bij de uitspraak van 19 maart 2010 heeft de rechtbank het advies van de CVC onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen geoordeeld en het besluit van 3 februari 2009 daarom onvoldoende draagkrachtige gemotiveerd. Zij heeft het dagelijks bestuur in de gelegenheid gesteld het van een nadere motivering te voorzien en daarbij te onderzoeken of het stellen van voorschriften naar redelijke verwachting kan voorkomen dat het hebben en gebruik van de garage de verkeersveiligheid ter plaatse in gevaar brengt en of en, zo ja, in hoeverre gebruikmaking van de bestaande uitrijdconstructie door [appellant] de verkeersveiligheid ter plaatse kan waarborgen.
2.4. Het dagelijks bestuur heeft bij de brief van 20 mei 2010 toegelicht dat het advies van de CVC is gebaseerd op het "beleidskader hoofdnetten" (hierna: het beleidskader), dat is vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam, waarin de ligging, doelen en kwaliteitseisen van de Amsterdamse hoofdinfrastructuur voor het auto- en fietsverkeer en het openbaar vervoer zijn beschreven. Volgens het beleidskader worden de hierin gestelde kwaliteitseisen snelheid en verkeersveiligheid mede bereikt door het afschaffen van parkeervoorzieningen langs het hoofdnet, omdat parkeerbewegingen de doorstroming van het verkeer beperken. De Amsteldijk maakt deel uit van het hoofdnet. Volgens het dagelijks bestuur heeft de CVC bij onderzoek van de situatie ter plaatse vastgesteld dat, om de parkeerplaats van [appellant] te bereiken, op de rijbaan vaart moet worden geminderd en gebruik moet worden gemaakt van een verlaagde stoeprand, die ten behoeve van de houder van een naastgelegen invalidenparkeerplaats is aangelegd, en vervolgens kruisend over een fietspad en voetpad moet worden gereden. Volgens het dagelijks bestuur brengt dat mee dat achter rijdende bestuurders vaart dienen te minderen of te remmen, hetgeen een belemmering van de doorstroming oplevert en de verkeersveiligheid in gevaar brengt. Voorts is ingevolge artikel 10 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 niet toegestaan dat met de auto het fiets- en voetpad worden overgestoken en wordt de veiligheid van de gebruikers van die paden in gevaar gebracht, omdat voor hen de huidige uitrijdconstructie niet als een in- en uitrit kenbaar is, nu deze niet voldoet aan de eisen die daaraan door het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (hierna: CROW) worden gesteld, aldus het dagelijks bestuur.
2.5. De rechtbank heeft het standpunt van het dagelijks bestuur in de uitspraak van 10 september 2010 aldus begrepen, dat de verkeersveiligheid op het fiets- en voetpad gewaarborgd zou kunnen worden door het aanleggen van een in- en uitrit die aan de door CROW gestelde eisen voldoet. Die aanleg zou krachtens artikel 4 van de verordening kunnen worden voorgeschreven. Met een dergelijke in- en uitrit zou echter een goede doorstroming van het verkeer op de rijbaan nog steeds belemmerd worden, omdat auto's op de rijbaan moeten afremmen om een dergelijke in- en uitrit te kunnen oprijden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur zich, gelet op de onderzoeksbevindingen, op het standpunt heeft mogen stellen dat ook het stellen van voorschriften, eventueel in de vorm van een conform de eisen aangelegde in- en uitrit, niet kan voorkomen dat de veiligheid op de rijbaan in gevaar kan komen.
2.6. [appellant] betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat de houder van de invalidenparkeerplaats evenzeer op de rijbaan moet afremmen om die parkeerplaats te kunnen oprijden en er langs de Amsteldijk in de nabije omgeving van zijn parkeerplaats meer situaties zijn die zich niet met de hiervoor onder 2.4 vermelde argumentatie van het dagelijks bestuur verdragen.
2.6.1. Dat betoog faalt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het dagelijks bestuur zich op basis van het deskundigenadvies van de CVC op het standpunt heeft mogen stellen dat de hiervoor beschreven wijze van gebruikmaking van de bestaande uitrijdconstructie de verkeersveiligheid in gevaar kan brengen en het stellen van voorschriften, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de verordening, de verkeersveiligheid onvoldoende waarborgt. [appellant] heeft geen deskundigenbericht overgelegd, waarin de in het advies neergelegde bevindingen worden weerlegd. In zijn betoog dat dit kan worden gevonden in eerdere positieve adviezen van de Politie Verkeersdienst van 19 juli 2005 en van de Afdeling Infrabeheer van 24 november 2006 heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het dagelijks bestuur niet op het advies mocht afgaan. De rechtbank heeft voorts in de stelling van [appellant] dat het afremmen op de rijbaan de veiligste wijze is om de auto langs de Amsteldijk te parkeren en dat in de afgelopen veertig jaar nooit is gebleken dat de huidige situatie gevaarlijk is, terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen. Dat, zoals het dagelijks bestuur in de brief van 20 mei 2010 heeft gesteld, de invalidenparkeerplaats aan de [locatie] in uitzondering op het beleidskader wordt gehandhaafd, zolang en voor zover daar voor de houder van die parkeerplaats noodzaak toe bestaat, heeft de rechtbank terecht evenmin tot dat oordeel geleid. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat volgens het beleidskader de middelen ten behoeve van de kwaliteitseisen, als het afschaffen van parkeervoorzieningen langs het hoofdnet, waar mogelijk worden uitgevoerd, tenzij er argumenten zijn om in een specifiek geval daarvan af te wijken. Het dagelijks bestuur heeft zulke argumenten voor de invalidenparkeerplaats aanwezig geacht. Het heeft in de brief van 20 mei 2010 voorts gesteld dat langs de Amsteldijk nog parkeerplaatsen aanwezig zijn, maar deze bij het eerstvolgende onderhoud aan de weg, dat naar verwachting binnen tien jaar zal plaatsvinden, in overeenstemming met het beleidskader zoveel mogelijk zullen worden weggehaald.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraken dienen, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraken van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2011