ECLI:NL:RVS:2011:BQ5937

Raad van State

Datum uitspraak
25 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201010204/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning voor apotheekruimte en dokterspraktijk in Honselersdijk

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] en [appellante B] tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 september 2010. Het hoger beroep is ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Westland, die op 8 maart 2010 een reguliere bouwvergunning heeft verleend aan Idabo B.V. voor het veranderen en vergroten van een bankgebouw tot een apotheekruimte annex dokterspraktijk aan de Dijkstraat 92-94 te Honselersdijk. De voorzieningenrechter had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 27 april 2011 behandeld. [Appellant] voerde aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte had geoordeeld dat het bouwplan in overeenstemming was met de planvoorschriften. Hij betoogde dat de opbouw niet voldeed aan de vereisten voor hellende dakvlakken, omdat de hellingsgraad van de tweede bouwlaag te gering was. De Raad van State oordeelde dat de voorzieningenrechter dit niet had onderkend en dat het bouwplan niet voldeed aan de toegelaten hoogte van 4 meter zoals vastgelegd in de planvoorschriften.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaarde het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 8 juli 2010 van het college alsnog gegrond. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellant]. De uitspraak werd openbaar gedaan op 25 mei 2011.

Uitspraak

201010204/1/H1.
Datum uitspraak: 25 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B] (hierna in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Honselersdijk, gemeente Westland,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 september 2010 in zaak nrs. 10/6187 en 10/5889 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Westland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2010 heeft het college aan Idabo B.V. reguliere bouwvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van een bankgebouw tot een apotheekruimte annex dokterspraktijk aan de Dijkstraat 92-94 te Honselersdijk.
Bij besluit van 8 juli 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 september 2010, verzonden op 15 september 2010, heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 oktober 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 april 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. E.D. Drok, advocaat te Rijswijk, en het college, vertegenwoordigd door H. Kartal en F.M. de Schipper, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Namens Idabo B.V. zijn verschenen [directeur] en J.L.C. van Beetem.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Honselersdijk 1970, 3e herziening" rust op het voorste deel van het perceel waarop de bestaande opbouw is gesitueerd, de bestemming "Woondoeleinden, detailhandel, bedrijven en kantoren (WBDK)", en op het achterste deel van het perceel, waarop het bouwplan is gesitueerd, de bestemming "Erf (E4)". Op de plankaart is het deel van het perceel waarop het bouwplan betrekking heeft voorzien van de aanduiding "E4".
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, van de planvoorschriften geeft het op de kaart achter een letter of combinatie van letters ingeschreven cijfer de toegelaten hoogte in meters aan. Deze mag slechts worden overschreden door hellende dakvlakken, topgevels, dakkapellen en schoorstenen.
De toegelaten hoogte voor het deel van het perceel waarop het bouwplan is gesitueerd is 4 m.
2.2. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan in overeenstemming is met de planvoorschriften. Hij voert daartoe aan dat de opbouw niet is voorzien van hellende dakvlakken maar van een opgetrokken muur. De hellingsgraad van de tweede bouwlaag is dermate gering, dat geen sprake is van een reëel hellend dakvlak.
2.3. In de bestaande situatie heeft het gebouw aan de voorzijde een tweede bouwlaag voorzien van een plat dak. Het bouwplan voorziet in het plaatsen van een opbouw aan de achterzijde, achter de reeds bestaande opbouw. De totale hoogte van het bestaande bouwwerk met de te realiseren opbouw bedraagt 6,45 m. De tweede bouwlaag wordt volledig doorgetrokken en heeft evenals de bestaande tweede bouwlaag een platte afdekking met een oppervlakte die nagenoeg gelijk is aan die van de vloer van de tweede bouwlaag. Slechts het nieuwe gedeelte heeft aan weerszijden met pannen bedekte schuin aflopende vlakken. Blijkens de bouwtekening bedraagt de hellingshoek van de schuin aflopende vlakken 75˚.
Onder deze omstandigheden kunnen de schuine vlakken niet worden aangemerkt als dakvlakken, doch is uitsluitend de platte afdekking het dak van de tweede bouwlaag. De toegelaten hoogte van 4 m wordt niet overschreden door hellende dakvlakken, topgevels, dakkapellen, of schoorstenen. Het bouwplan voldoet derhalve niet aan artikel 5, aanhef en onder a, van de planvoorschriften. De voorzieningenrechter heeft dit niet onderkend. Het betoog slaagt.
2.4. Nu het betoog van [appellant] reeds hierom slaagt, komt de Afdeling niet toe aan een beoordeling van de overige gronden van het hogerberoepschrift.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 8 juli 2010 van het college alsnog gegrond verklaren. Dit besluit dient eveneens te worden vernietigd.
2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 september 2010 in zaak nrs. 10/6187 en 10/5889;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westland van 8 juli 2010, kenmerk 10-0043915;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Westland tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.123,00 (zegge: eenentwintighonderddrieentwintig euro), toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en aan kosten voor een deskundige die verslag heeft uitgebracht;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Westland aan [appellant] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 374,00 (zegge: driehonderdvierenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2011
17-702.