ECLI:NL:RVS:2011:BQ6802

Raad van State

Datum uitspraak
1 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201010480/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • J.A.A. van Roessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit tot oplegging van een dwangsom voor het verwijderen van een gebouw te Austerlitz

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk werd verklaard. Het hoger beroep is ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zeist, dat op 17 maart 2009 een last onder dwangsom heeft opgelegd aan [appellant] om een gebouw op een perceel in Austerlitz te verwijderen. Dit besluit werd deels gegrond verklaard door het college op 20 oktober 2009, maar de rechtbank heeft in haar uitspraak van 22 september 2010 geoordeeld dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk was. De rechtbank stelde dat alle dwangsommen waren verbeurd en dat de bevoegdheid tot invordering daarvan was verjaard volgens artikel 5:35 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

[Appellant] betoogt in hoger beroep dat hij wel degelijk procesbelang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit, omdat er mogelijk toekomstige besluitvorming kan plaatsvinden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat [appellant] geen rechtens te beschermen belang meer heeft, nu de invordering van de verbeurde dwangsommen niet meer mogelijk is door verjaring. De rechtbank heeft geen beroepsgronden verworpen, maar is niet toegekomen aan een inhoudelijke behandeling van het beroep. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is uitgesproken in naam der Koningin, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 1 juni 2011.

Uitspraak

201010480/1/H1.
Datum uitspraak: 1 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Austerlitz, gemeente Zeist,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 22 september 2010 in zaak nr. 09/3362 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zeist.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 maart 2009 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast het gebouw op het perceel [locatie] te Austerlitz te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 20 oktober 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard en dat besluit met aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 22 september 2010, verzonden op 23 september 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 november 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 1 december 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 10 mei 2011.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), zoals die wet luidde ten tijde van belang, kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge artikel 5:35, eerste lid, verjaart de bevoegdheid tot invordering van verbeurde bedragen door verloop van zes maanden na de dag waarop zij zijn verbeurd.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat, nu alle dwangsommen zijn verbeurd en de bevoegdheid tot invordering daarvan ingevolge artikel 5:35, eerste lid, van de Awb is verjaard, hij geen procesbelang meer heeft bij een beoordeling van het door hem ingestelde beroep. Volgens [appellant] heeft hij, gelet op mogelijke toekomstige besluitvorming, wel belang bij een beoordeling van de door het college ingenomen standpunten en heeft de rechtbank zijn beroep derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.1. De invordering van de op 2, 9, 16 en 23 november 2009 verbeurde dwangsommen is niet meer mogelijk vanwege de verjaring van de vordering tot inning ingevolge artikel 5:35, eerste lid, van de Awb. Om die reden kan geen uitvoering meer worden gegeven aan het besluit van 17 maart 2009 (Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 maart 2010 in zaak nr.
200907952/1/H1). Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant] geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij een oordeel omtrent de rechtmatigheid van het bij haar bestreden besluit. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank geen beroepsgronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen, nu zij aan een inhoudelijke behandeling daarvan niet is toegekomen. Dat het college wel bepaalde standpunten heeft ingenomen, maakt het voorgaande evenmin anders. Voor zover het college deze standpunten aan nieuwe besluitvorming ten grondslag legt, zal [appellant] daartegen rechtsmiddelen kunnen aanwenden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 februari 2006 in zaak nr.
200503336/1) ziet de uitspraak van 6 augustus 2003 in zaak nr.
200206222/1uitsluitend op door de rechter uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen beroepsgronden, en niet op overwegingen van het bestuursorgaan.
Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2011
457-700.