ECLI:NL:RVS:2011:BQ6812

Raad van State

Datum uitspraak
1 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201010620/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C. Kranenburg
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan en bouwvergunning Brug Langeweg 350 te Zwijndrecht

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Brug Langeweg 350" dat op 28 september 2010 door de raad van de gemeente Zwijndrecht is vastgesteld. Tevens is op 29 september 2010 een bouwvergunning verleend aan Dordtse Vastgoed- en Investeringsmaatschappij B.V. voor de bouw van een brug over de hoofdwatergang op het perceel Langeweg 350. Tegen deze besluiten heeft appellant, wonend te Hendrik Ido Ambacht, beroep ingesteld bij de Raad van State op 8 november 2010. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is ter zitting behandeld op 6 april 2011.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat de besluiten gecoördineerd zijn voorbereid en dat appellant als belanghebbende kan worden aangemerkt, ondanks dat hij op ongeveer 120 meter afstand van de voorziene brug woont. Appellant vreest dat de aanleg van de brug zal leiden tot een toename van verkeersbewegingen en een verslechtering van de verkeersveiligheid, wat negatieve gevolgen heeft voor zijn woon- en leefklimaat. De raad heeft echter gesteld dat de verkeerssituatie niet zal verslechteren en dat de brug noodzakelijk is voor de interne verbinding tussen de bedrijfsgebouwen van appellant.

De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bouw van de brug niet zal leiden tot een onaanvaardbare toename van het verkeer en dat de verleende bouwvergunning in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Het beroep van appellant is ongegrond verklaard, zowel tegen het bestemmingsplan als tegen de bouwvergunning. De Afdeling heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

201010620/1/R1.
Datum uitspraak: 1 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Hendrik Ido Ambacht, gemeente Zwijndrecht,
en
de raad van de gemeente Zwijndrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Brug Langeweg 350" vastgesteld.
Bij besluit van 29 september 2010 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Dordtse Vastgoed- en Investeringsmaatschappij B.V. bouwvergunning verleend voor de bouw van een brug over de hoofdwatergang op het perceel Langeweg 350.
Tegen voornoemde besluiten heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 november 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de raad hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2011, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door R. van de Kuijp en A. Groenewegen, beiden werkzaam bij de gemeente, en A. Kok, werkzaam bij Peutz B.V., zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [autobedrijf], vertegenwoordigd door haar [directeur].
2. Overwegingen
2.1. De besluiten van 28 september 2010 en 29 september 2010 zijn op grond van artikel 3.30, eerste lid, onder b, en artikel 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) gecoördineerd voorbereid en bekend gemaakt.
2.2. De besluiten voorzien in de bouw van een brug om een interne verbinding mogelijk te maken tussen het bestaande bedrijfsgebouw van [autobedrijf] inclusief bijbehorende gronden op het bedrijventerrein "Ter Steeghe" en een bedrijfsgebouw dat ten behoeve van de bedrijfsvoering van [autobedrijf] zal worden gerealiseerd op het thans nog braakliggende gedeelte van voornoemd bedrijventerrein (hierna: het uitbreidingsterrein). Ten gevolge van het bouwplan zal het uitbreidingsterrein niet worden ontsloten via de in het bestemmingsplan "Betuweroute" voorziene ontsluiting. De beide terreinen zijn door een watergang van elkaar gescheiden.
Ontvankelijkheid
2.3. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] niet kan worden aangemerkt als belanghebbende bij de besluiten nu hij op ongeveer 120 m afstand van de voorziene brug woont.
2.3.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en een beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.3.2. [appellant] heeft in dit verband gesteld dat het plan gevolgen heeft voor zijn woon- en leefklimaat. Hij vreest dat de aanleg van de brug zal leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen op de Langeweg, op welke weg zijn woning via de doodlopende straat De Baak wordt ontsloten. De Afdeling acht deze vrees niet van iedere grond ontbloot. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat een eventuele toename van het aantal verkeersbewegingen op de Langeweg van invloed is op de kwaliteit van de directe leefomgeving. Reeds hierom is voor [appellant] een voldoende objectief, bepaalbaar, eigen en persoonlijk belang aan te nemen dat rechtstreeks betrokken is bij het plan en de bouwvergunning. Gelet op het voorgaande kan [appellant] worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
Ten aanzien van het plan
2.4. [appellant] betoogt dat de bouw van de brug zal leiden tot een onaanvaardbare verkeerstoename en een verdere verslechtering van de verkeersveiligheid op de kruising De Baak/ Langeweg, in het bijzonder voor het overstekend fietsverkeer. Volgens [appellant] zal de verkeerstoename ook leiden tot vermindering van het woongenot en de luchtkwaliteit en tot een onaanvaardbare toename van geluids- en trillingshinder. Voornoemde negatieve effecten zullen volgens [appellant] niet optreden als wordt gekozen voor een alternatieve ontsluitingsroute van het uitbreidingsterrein.
Verder betoogt [appellant] dat het rapport "Ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van bestemmingsplanwijziging vanwege de aanleg van een brug bij [autobedrijf] te Zwijndrecht" van Peutz van 18 februari 2010 (hierna: het rapport) wat betreft de verkeerstoename onjuistheden bevat en dat de daarin gehanteerde cijfers gebrekkig zijn onderbouwd. Tenslotte vreest [appellant] dat niet één, maar twee bruggen zullen worden gebouwd.
2.4.1. De raad heeft ter zitting aangegeven dat het [autobedrijf] thans voornemens is op het uitbreidingsterrein een receptie, een werkplaats voor personenwagens en een magazijn te huisvesten. Gelet hierop is een interne verbinding tussen de beide percelen gewenst. De raad stelt zich op het standpunt dat de verkeerssituatie op de Langeweg hierdoor niet zal verslechteren. Volgens de raad zullen de verkeersbewegingen juist toenemen als de brug niet wordt gerealiseerd.
2.4.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder d, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor "Water" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding 'brug' bestemd voor een brug. Gelet hierop stelt de Afdeling vast dat dit plan de aanleg van één brug mogelijk maakt en niet twee bruggen zoals [appellant] vreest.
Als nader stuk heeft de raad een brief van Peutz van 11 februari 2011 overgelegd. Deze brief bevat een nadere toelichting op de in het rapport van 18 februari 2010 genoemde cijfers. In de brief staat dat per dag in totaal 480 voertuigbewegingen zullen plaatsvinden van en naar [autobedrijf] via de bestaande in -en uitritten, waarvan 240 over de brug naar het nieuwe gebouw op het uitbreidingsterrein. Daarnaast zullen 20 interne voertuigbewegingen plaatsvinden. De bijdrage van het verkeer naar het nieuwe gebouw op het uitbreidingsterrein aan de totale verkeersintensiteit op de Langeweg bedraagt 2,2 %. Verder staat in het rapport dat 70% van het verkeer naar [autobedrijf] afkomstig is vanuit de richting A16 en 30% vanuit de richting Zwijndrecht. Ter zitting heeft [autobedrijf] aangegeven dat deze gegevens ontleend zijn aan de facturering van het bedrijf. Voorts is in de brief het effect van de brug op grond van het aantal gereden kilometers berekend op zowel de openbare weg als op de openbare weg en eigen terrein.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het onderzoek van Peutz naar de effecten van de brug zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat de raad zich hierop bij het nemen van zijn besluit niet had mogen baseren.
Gelet op de hiervoor genoemde cijfers en de situering van de A16, de fietsoversteekplaats, de kruising van de Langeweg met De Baak en de bestaande inritten, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de brug niet zal leiden tot een toename van het verkeer op de Langeweg of een verslechtering van de verkeersonveiligheid ter hoogte van de fietsoversteekplaats en de kruising van de Langeweg met De Baak.
2.4.3. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
Anders dan het geval zal zijn indien wordt vastgehouden aan de in het bestemmingsplan "Betuweroute" voorziene ontsluiting dan wel als de inrit voor nooddiensten als ontsluiting wordt gebruikt, zal het onderlinge verkeer tussen het bestaande bedrijfsgebouw van [autobedrijf] en de voorziene bedrijfsgebouwen na realisatie van de brug niet via de Langeweg hoeven plaatsvinden. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid deze alternatieven ter zijde heeft kunnen stellen.
2.4.4. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
2.4.5. Het beroep, voor zover gericht tegen het plan, is ongegrond.
Ten aanzien van de bouwvergunning
2.5. [appellant] heeft ter onderbouwing van zijn beroep tegen de verleende bouwvergunning geen andere beroepsgronden aangevoerd dan de beroepsgronden die zijn ingediend tegen het plan.
2.5.1. De verleende bouwvergunning is in overeenstemming met het bestemmingsplan "Brug Langeweg 350".
2.5.2. Gezien artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat luidde ten tijde van belang, mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet deze worden geweigerd, indien zich één van de in dat lid genoemde weigeringsgronden voordoet. [appellant] heeft niet onderbouwd dat in dit geval sprake zou zijn van één van deze weigeringsgronden. Het college heeft bij het bestreden besluit dan ook terecht de bouwvergunning verleend.
2.5.3. Het beroep is ook in zoverre ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2011
270-675.