ECLI:NL:RVS:2011:BQ6831

Raad van State

Datum uitspraak
1 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200908666/1/M3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring uitwerkingsplan Harnaschpolder-Noord door college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van een uitwerkingsplan voor de Harnaschpolder-Noord door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Het college heeft op 22 september 2009 besloten om goedkeuring te verlenen aan het uitwerkingsplan dat door de gemeente Midden-Delfland was vastgesteld. Dit plan betreft de ontwikkeling van bedrijfsdoeleinden in de Harnaschpolder, waarbij appellanten, waaronder Meegaa Substrates B.V. en Frame Holding B.V., bezwaar maken tegen de goedkeuring van het plan. Zij stellen dat de ligging van de Zuidweg in het uitwerkingsplan ten opzichte van het onderliggende bestemmingsplan is verschoven, wat leidt tot verlies van grond en andere nadelen voor hun percelen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 9 mei 2011 behandeld. De appellanten betogen dat de wijzigingen in het uitwerkingsplan niet in overeenstemming zijn met de goede ruimtelijke ordening en dat de interne ontsluitingswegen te dicht bij hun woningen en kantoorgebouwen zijn gesitueerd, wat leidt tot geluidshinder en andere negatieve effecten. Het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland heeft echter betoogd dat de wijzigingen binnen de kaders van het bestemmingsplan vallen en dat de geluidbelasting aanvaardbaar is.

De Afdeling heeft geoordeeld dat de appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot goedkeuring van het uitwerkingsplan. De Afdeling heeft de beroepen van de appellanten ongegrond verklaard, waarbij is vastgesteld dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de belangen van de appellanten niet onevenredig worden geschaad. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 1 juni 2011.

Uitspraak

200908666/1/M3.
Datum uitspraak: 1 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Meegaa Substrates B.V. en Frame Holding B.V., beide gevestigd te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland,
2. [appellante sub 2], gevestigd te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland, en anderen,
3. [appellant sub 3], wonend te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland,
4. [appellante sub 4], gevestigd te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland, en anderen,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 september 2009 heeft het college besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland bij besluit van 14 juli 2009 vastgestelde uitwerkingsplan "Bedrijfsdoeleinden, Harnaschpolder-Noord, fase 2, tevens partiële herziening van de uitwerking Bedrijfsdoeleinden, Harnaschpolder-Noord, fase 1".
Tegen dit besluit hebben Meegaa en Frame bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 november 2009, [appellante sub 2] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 november 2009, [appellant sub 3] bij twee brieven, beide bij de Raad van State ingekomen op 12 november 2009, en [appellante sub 4] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 november 2009, beroep ingesteld. [appellante sub 4] en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief van 10 december 2009.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft het college van burgemeester en wethouders een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante sub 2] en anderen en [appellant sub 3] gezamenlijk en het college van burgemeester en wethouders hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2011, waar Meegaa en Frame, vertegenwoordigd door ing. A.N.A. van den Berg, [appellante sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door mr. E.D. Drok, advocaat te Rijswijk, [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. E.D. Drok, advocaat te Rijswijk, bijgestaan door R.J.H. van Kester, [appellante sub 4] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. I.J.M.I. Souren, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.
Tevens is ter zitting het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door P. van Hofwegen, werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij het besluit over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op het college de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Meegaa en Frame en [appellante sub 2] en anderen betogen dat de ligging van de Zuidweg in het uitwerkingsplan ten opzichte van het onderliggende bestemmingsplan naar het zuiden is verschoven en dat deze mede door de tussen de rijbanen gesitueerde plandelen met de bestemmingen "Groenvoorzieningen" en "Water" onnodig breed is, hetgeen leidt tot verlies aan grond van hun percelen aan de Noordhoornseweg 1 onderscheidenlijk [locatie 1]. [appellante sub 2] en anderen betogen voorts dat één rijbaan van de Zuidweg ten onrechte doodloopt op de woning aan de Noordhoornsweg 3.
2.2.1. Het college van burgemeester en wethouders betoogt dat het hart van de aanduiding van de Zuidweg niet is verschoven ten opzichte van het onderliggende bestemmingsplan, dat de Zuidweg is gesitueerd binnen het op de plankaart van het onderliggende bestemmingsplan aangegeven tracé en dat de interne ontsluitingswegen binnen het bestemmingsvlak zijn gelegen.
2.2.2. Artikel 16, lid 2, aanhef, van de planvoorschriften van het onderliggende bestemmingsplan "Harnaschpolder Noord" bepaalt dat burgemeester en wethouders de bestemming "Uit te werken bedrijfsdoeleinden" uitwerken met inachtneming van artikel 5.
Artikel 5, lid I, aanhef en onder 5, bepaalt dat het beleid in dit plangebied is gericht op het realiseren van een ontsluitingsstructuur voor gronden gelegen binnen het op de plankaart aangegeven tracé hoofdontsluitingsweg waarbij wordt uitgegaan van een totaal wegprofiel van een maximale breedte van 60 meter, met dien verstande dat een afwijking van maximaal 25 meter ten opzichte van het hart van de aanduiding is toegestaan. Binnen het bestemmingsvlak mogen interne ontsluitingswegen worden gerealiseerd voor de ontsluiting van bedrijven.
Artikel 1, lid 1, voor zover hier van belang, bepaalt dat in deze voorschriften onder bestemmingsvlak wordt verstaan een op de plankaart door bestemmingsgrenzen omsloten vlak, waarmee gronden zijn aangegeven met eenzelfde bestemming.
2.2.3. Anders dan Meegaa en Frame en [appellante sub 2] en anderen doen voorkomen scheiden de plandelen "Water" en "Groenvoorzieningen" niet twee rijbanen van de Zuidweg, maar scheiden zij de Zuidweg van de daarmee parallel lopende interne ontsluitingsweg (hierna: de ventweg). Het is dan ook niet juist dat de as van de Zuidweg is verschoven ten opzichte van het onderliggende bestemmingsplan en evenmin dat één van de rijbanen van de Zuidweg doodloopt op de woning aan de Noordhoornseweg 3; de ventweg komt daarop uit.
In zoverre mist het betoog feitelijke grondslag.
2.2.4. Ter onderbouwing van hun betoog dat de Zuidweg onnodig breed is, hebben Meegaa en Frame en [appellante sub 2] en anderen gewezen op het Masterplan Rijswijk-Zuid, waarin is opgenomen dat om sluipverkeer te voorkomen door Sion geen verbinding met de Harnaschknoop zal worden aangelegd. Dit betekent volgens Meegaa en Frame en [appellante sub 2] en anderen dat de Zuidweg niet zal worden aangesloten op de Beatrixlaan, waarmee deze weg niet de betekenis van hoofdontsluitingsweg krijgt die bij het plan is voorzien. Ter zitting wijzen [appellante sub 2] en anderen in dit verband op het ontwerp bestemmingsplan "Sion - 't Haantje" van de gemeente Rijswijk van 6 mei 2011 dat volgens hen in zoverre inhoudelijk overeenkomt met bovenbedoeld masterplan.
2.2.5. Volgens de toelichting bij het onderliggende bestemmingsplan "Harnaschpolder-Noord" wordt de Zuidweg aangesloten op de Noordhoornseweg met de bedoeling om het wegtracé door te trekken tot aan de Beatrixlaan. Dit laatste deel van het tracé valt volgens de toelichting buiten de plangrenzen van het bestemmingsplan, en ook buiten de gemeentegrenzen van de toenmalige gemeente Schipluiden, thans gemeente Midden-Delfland. Voorts is in de toelichting vermeld dat de bestaande Noordhoornseweg geen deel uitmaakt van de hoofdwegenstructuur, maar primair bedoeld is voor bestemmingsverkeer en langzaam verkeer.
2.2.6. Ter zitting heeft het college van burgemeester en wethouders gewezen op de tussen de gemeentebesturen van Delft, Den Haag, Rijswijk en Midden-Delfland gemaakte afspraak dat overeenkomstig de Structuurschets Harnaschpolder e.o. 2002, die is gebaseerd op het streekplan Zuid-Holland West, een hoofdweg zal worden gerealiseerd die van belang is voor de betrokken gemeenten. Naar aanleiding van de gewijzigde inzichten bij het gemeentebestuur van Rijswijk hieromtrent is opnieuw overleg gaande tussen de betrokken gemeentebesturen, waarbij het college van burgemeester en wethouders ervan uitgaat dat de uitkomst daarvan zal zijn dat de aansluiting van de Zuidweg op de Beatrixlaan zal worden gerealiseerd.
2.2.7. De vaststelling van het concept Masterplan Rijswijk-Zuid door het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk op 29 september 2009, de vaststelling van het Masterplan Rijswijk-Zuid door de raad van de gemeente Rijswijk op 3 november 2009, alsmede de vaststelling van het ontwerp bestemmingsplan "Sion - 't Haantje" door de raad van de gemeente Rijswijk op 6 mei 2011 dateren van na het bestreden besluit. In zoverre heeft het college daarmee bij het nemen van het bestreden besluit geen rekening kunnen houden.
Gelet op de bestuurlijke afspraken over de aansluiting van de Zuidweg op de Beatrixlaan hebben Meegaa en Frame en [appellante sub 2] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat het college van burgemeester en wethouders en het college ten tijde van de vaststelling onderscheidenlijk de goedkeuring van het uitwerkingsplan niet in redelijkheid hebben kunnen uitgaan van de verwachting dat er een verbinding zal worden gerealiseerd tussen de Zuidweg als ontsluitingsweg van het plangebied en de op het grondgebied van de gemeente Rijswijk gelegen Beatrixlaan.
2.2.8. Het plan maakt een hoofdontsluitingsweg met een maximale breedte van ongeveer 15 meter mogelijk. Niet aannemelijk is gemaakt dat dit plandeel te breed is voor de benodigde ontsluitingsweg.
2.3. [appellant sub 3] betoogt dat de interne ontsluitingsweg te dicht op het kantoorgebouw aan [locatie 1] komt te liggen, hetgeen tot verminderde gebruiksmogelijkheden van dit kantoorgebouw leidt.
Voorts betoogt hij dat de interne ontsluitingsweg tevens te dicht op zijn woning aan [locatie 2] komt te liggen, hetgeen onaanvaardbare geluidhinder, visuele hinder en verslechtering van de luchtkwaliteit tot gevolg heeft. [appellant sub 3] wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 29 december 2010 in zaak nr.
200908691/1/R1, waaruit blijkt dat het akoestisch onderzoek Harnaschpolder van Goudappel Coffeng van 19 juni 2009 niet deugdelijk is.
2.3.1. Het college van burgemeester en wethouders stelt dat de interne ontsluitingsweg niet te dicht op bedoeld kantoor en bedoelde woning is gesitueerd. Naar aanleiding van vorenbedoelde uitspraak is Goudappel Coffeng verzocht het akoestisch onderzoek van 19 juni 2009 te herzien, hetgeen bij rapport van 15 september 2010 is geschied. De conclusies van het oorspronkelijke onderzoeksrapport zijn daarbij evenwel ongewijzigd gebleven, aldus het college van burgemeester en wethouders.
2.3.2. [appellant sub 3] heeft zijn stelling dat de ligging van de interne ontsluitingsweg tot verminderde gebruiksmogelijkheden van zijn kantoor leidt, niet onderbouwd.
2.3.3. De conclusies van het akoestisch onderzoek van 19 juni 2009 voor zover het onderhavig plangebied betreft, zijn naar aanleiding van het nader rapport van Goudappel Coffeng van 15 september 2010 niet gewijzigd. [appellant sub 3] heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat het akoestisch onderzoek van 19 juni 2009 niet aan het uitwerkingsplan ten grondslag had mogen worden gelegd. Uit paragraaf 3.3 van dit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de woning van [appellant sub 3] maximaal 53 dB bedraagt, wat volgens het onderzoek als goed kan worden gekwalificeerd. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze geluidbelasting aanvaardbaar is.
[appellant sub 3] heeft niet onderbouwd dat de aanleg van de interne ontsluitingsweg ter hoogte van zijn woning zal leiden tot visuele hinder.
Volgens de plantoelichting is in de adviezen van Pels Rijcken & Drooglever Fortuijn van 27 augustus 2008 en 19 juni 2009 geconcludeerd dat het uitwerkingsplan wat betreft het aspect luchtkwaliteit niet tot een onaanvaardbaar effect op de leefomgeving van enige persoon leidt. [appellant sub 3] heeft niet gesteld dat deze adviezen onjuist zijn.
[appellant sub 3] heeft zijn stelling dat de ligging van de interne ontsluitingsweg tot een onaanvaardbare verslechtering van het woon- en leefklimaat ter plaatse van zijn woning leidt dan ook niet aannemelijk gemaakt.
2.4. Ten aanzien van de stelling van [appellant sub 3] dat omwille van de duidelijkheid de interne ontsluitingsweg expliciet als zodanig had moeten worden bestemd, overweegt de Afdeling als volgt. Nu het tracé van de hoofdontsluitingsweg op de plankaart van het onderliggende bestemmingsplan expliciet als hoofdontsluitingsweg is aangeduid, kan geen misverstand bestaan over de ligging van de hoofdontsluitingsweg op de plankaart van het uitwerkingsplan. Uit artikel 5, lid I, aanhef en onder 5, van het onderliggende bestemmingsplan volgt dan dat de overige wegen interne ontsluitingswegen zijn. [appellant sub 3] heeft de noodzaak om in het uitwerkingsplan de interne ontsluitingswegen expliciet als zodanig te bestemmen dan ook niet aannemelijk gemaakt.
2.5. Meegaa en Frame betogen dat de bestemming "Water" met aanduiding "Boezemwater" op hun perceel aan de Noordhoornseweg 1 niet nodig is. Het Bedrijvenschap Harnaschpolder heeft op 28 september 2009 meegedeeld dat voor compensatie van het verlies van boezemwater in het plangebied slechts een oppervlakte van 100 m² nieuw te realiseren boezemwater nodig is. Hierrvoor is volgens Meegaa en Frame elders in het plangebied voldoende ruimte. Het is volgens hen ruimtelijk logischer om nabij de bestaande boezemwatergang extra water te lokaliseren.
In dit verband betogen Meegaa en Frame voorts dat bij de bepaling van de locatie voor het boezemwater onvoldoende rekening is gehouden met de uitbreidingsplannen van hun potgrondbedrijf, nu door het in acht moeten nemen van een bebouwingsvrije strook van 11 meter langs het boezemwater het geplande kantoorgebouw niet kan worden gerealiseerd en daarvoor geen alternatieve locatie elders op het terrein van het bedrijf voorhanden is.
2.5.1. Het college van burgemeester en wethouders brengt naar voren dat de in het uitwerkingsplan opgenomen compensatie voor het verlies van boezemwater in het plangebied op basis van de Keur en de Watertoets is afgestemd met het Hoogheemraadschap van Delfland.
Volgens het college van burgemeester en wethouders moet boezemwater worden gecompenseerd binnen het huidige plangebied. Er is een aantal mogelijkheden: het boezemwater kan aan het begin en aan het einde van de watergang worden gecompenseerd of de gehele waterstroom wordt verbreed. Dit laatste is zeer ingrijpend en brengt hoge kosten met zich mee. Verbreding van de boezem nabij de kavel van Meegaa en Frame is de meest logische keuze, omdat nabij dit deel van het water de Zuidweg is gelegen die gecompenseerd moet worden en omdat op deze locatie de meeste ruimte is om de boezem te verbreden, aldus het college van burgmeester en wethouders.
Ten aanzien van de uitbreidingsplannen van het potgrondbedrijf van Meegaa en Frame brengt het college van burgemeester en wethouders naar voren dat deze geen uitgangspunt zijn geweest bij het uitwerkingsplan, nu uitbreiding van het potgrondbedrijf zonder vrijstelling als bedoeld in artikel 3, lid 4, van de planvoorschriften niet mogelijk is. Het in het plangebied gelegen perceel van Meegaa en Frame heeft de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" met als aanduiding milieucategorie 2, terwijl het potgrondbedrijf als bedrijf van milieucategorie 3 moet worden aangemerkt, aldus het college van burgemeester en wethouders.
2.5.2. Artikel 3, lid 1, van de planvoorschriften van het uitwerkingsplan, voor zover hier van belang, bepaalt dat de op de plankaart voor 'Bedrijfsdoeleinden' -B- aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven als bedoel in categorie 2 in de categorieën 1 en 2 van de 'Tabel Bedrijven Milieuzonering' (bijlage 1) voor zover de gronden op de plankaart nader zijn aangeduid met 2.
Lid 4, aanhef en onder b, voor zover hier van belang, bepaalt dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 1 voor een bedrijf in een naast hogere categorie.
2.5.3. Onbetwist is dat ten gevolge van de aanleg van wegen boezemwater verloren gaat, dat in het plangebied gecompenseerd moet worden. Het geschil spitst zich toe op de omvang en locatie van het te realiseren boezemwater.
De mededeling van het Bedrijvenschap Harnaschpolder van 28 september 2009 over de omvang van het benodigde boezemwater dateert van na het bestreden besluit. Meegaa en Frame hebben niet aannemelijk gemaakt dat bij de vaststelling en goedkeuring van het plan is uitgegaan van een onjuiste omvang van het benodigde boezemwater.
Aan de locatiekeuze voor het te realiseren boezemwater liggen de in rechtsoverweging 2.5.1. vermelde overwegingen ten grondslag. Hetgeen Meegaa en Frame hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat door deze keuze hun belangen onevenredig worden geschaad. Daarbij is aanmerking genomen dat Meegaa en Frame niet aannemelijk hebben gemaakt dat door de realisatie van het boezemwater ter plaatse van hun perceel en de in verband daarmee in acht te houden bebouwingsvrije zone, het gebruik van hun perceel dusdanig wordt beperkt dat daarop geen kantoorgebouw van een omvang als beoogd kan worden gerealiseerd.
2.6. [appellante sub 2] en anderen betogen dat het [appellante sub 2] ten onrechte niet als zodanig is bestemd.
2.6.1. Artikel 16, lid 2, aanhef, van de planvoorschriften van het onderliggende bestemmingsplan "Harnaschpolder Noord" bepaalt dat burgemeester en wethouders de bestemming "Uit te werken bedrijfsdoeleinden" uitwerken met inachtneming van artikel 5.
Artikel 5, lid II, onder 2.6 bepaalt dat detailhandel, mits voortvloeiend uit de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten, uitsluitend is toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit.
Artikel 1, lid 1, voor zover hier van belang, bepaalt dat in deze voorschriften onder detailhandel wordt verstaan het bedrijfsmatig te koop aanbieden waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Artikel 4, lid 1, van de planvoorschriften van het uitwerkingsplan, voor zover hier van belang en kort weergegeven, bepaalt dat de op de plankaart voor 'Gemengde Doeleinden' - GD - aangewezen gronden bestemd zijn voor bedrijven, die in de 'Tabel Bedrijven en Milieuzonering' zijn aangeduid als categorie 1 of 2, culturele en maatschappelijke voorzieningen en woningen, alsmede ten dienste van en in verband hiermee toegelaten bestemmingen.
2.6.2. In het uitwerkingsplan hebben de gronden ter plaatse van het [appellante sub 2] de bestemming "Gemengde doeleinden". In het onderliggende bestemmingsplan hebben deze gronden de bestemming "Uit te werken bedrijfsdoeleinden".
Niet in geschil is dat het [appellante sub 2] detailhandel betreft als bedoeld in het onderliggende bestemmingsplan. Nu het [appellante sub 2] niet een ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten is, was het college van burgemeester en wethouders niet bevoegd om het [appellante sub 2] positief te bestemmen.
De door [appellante sub 2] en anderen in dit verband gedane beroepen op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel kunnen reeds om die reden niet slagen.
2.7. [appellant sub 3] betoogt dat zijn kantoorgebouw aan [locatie 1] ten onrechte niet positief is bestemd. Anders dan het college van burgemeester en wethouders stelt, betreft het een zelfstandig kantoor.
Ten onrechte is volgens [appellant sub 3] geen toepassing gegeven aan de bevoegdheid vrijstelling te verlenen voor het kantoorpand. In dit verband wijst [appellant sub 3] op de percelen aan weerszijden van de Harnaschdreef die wel de bestemming "Kantoren" hebben gekregen.
2.7.1. Artikel 16, lid 2, aanhef en onder c, van de planvoorschriften van het onderliggende bestemmingsplan "Harnaschpolder Noord" bepaalt dat burgemeester en wethouders deze bestemming uitwerken met inachtneming van artikel 5 en de volgende regels: zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan, per bedrijfsvestiging mag het kantooroppervlak niet meer bedragen dan 50% van het totale bedrijfsoppervlak, met een maximum van 2000 m2.
2.7.2. Niet in geschil is dat het kantoor van [appellant sub 3] een zelfstandig kantoor is. Gelet op artikel 16, lid 2, aanhef en onder c, van de planvoorschriften van het onderliggende bestemmingsplan was het college van burgemeester en wethouders, zonder toepassing van vorenbedoelde vrijstellingsbevoegdheid, dan ook niet bevoegd het kantoor als zodanig te bestemmen.
2.7.3. Ten aanzien van de door [appellant sub 3] in dit verband gemaakte vergelijking met het verlenen van vrijstelling ten behoeve van twee kantoorlocaties aan weerszijden van de Harnaschdreef wordt overwogen dat het college en het college van burgemeester en wethouders zich op het standpunt hebben gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie, omdat het stedenbouwkundig wenselijk wordt geacht om aan de aan de hoofdas gelegen percelen meer accent te geven door de vestiging van kantoren. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college en het college van burgemeester en wethouders zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat de situatie van het kantoor van [appellant sub 3] hiermee niet overeenkomt.
2.8. [appellant sub 3] betoogt dat het uitwerkingsplan ten opzichte van het onderliggende bestemmingsplan ten aanzien van onder andere inhoudsmaat en ligging te verregaande beperkingen bevat voor de nieuwbouw van zijn woning.
2.8.1. In artikel 4, lid 2, onder b, van de planvoorschriften van het uitwerkingsplan zijn de voorwaarden geformuleerd waaronder vervangende nieuwbouw is toegestaan. Deze zijn ook van toepassing op de woning van [appellant sub 3]. [appellant sub 3] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze onredelijk beperkend zijn. Artikel 6 van de planvoorschriften van het onderliggende bestemmingsplan, waarnaar [appellant sub 3] in dit verband verwijst, is niet van toepassing op zijn woning, nu dit artikel betrekking heeft op de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden" en zijn woning deze bestemming niet heeft.
2.9. [appellant sub 3] heeft zich ten aanzien van de watergang op zijn perceel in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de bedenkingen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze bedenkingen. [appellant sub 3] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende bedenkingen in het bestreden besluit onjuist is.
2.10. [appellante sub 4] en anderen betogen dat de plandelen voor Noordhoornseweg 6-8 in strijd zijn met de tussen Bedrijvenschap Harnaschpolder en [appellante sub 4] afgesloten Ruil- en koopovereenkomst van 31 maart 2006 voor zover het bebouwingsplan dat als bijlage bij deze overeenkomst is gevoegd in het uitwerkingsplan niet volledig mogelijk wordt gemaakt. In deze overeenkomst is immers bepaald dat het Bedrijvenschap de voor de realisatie van het bebouwingsplan benodigde publiekrechtelijke medewerking verleent. In dit verband wijzen [appellante sub 4] en anderen erop dat hun gronden in het uitwerkingsplan in afwijking van het bebouwingsplan niet direct aan de Zuidweg grenzen. Daardoor kunnen deze gronden niet direct op deze weg worden ontsloten en ontberen deze gronden de status van zichtlocatie. Bovendien zijn de bebouwingsmogelijkheden op deze gronden in het uitwerkingsplan ten opzichte van het bebouwingsplan beperkt.
2.10.1. Het Bedrijvenschap Harnaschpolder is een openbaar lichaam dat per 1 januari 2004 is opgericht bij gemeenschappelijke regeling van de gemeenten Delft, Den Haag en Schipluiden (thans: Midden-Delfland). In het Uitvoeringsconvenant bedrijvenschap Harnaschpolder van 9 december 2003 is onder andere bepaald dat het college van burgemeester en wethouders van Schipluiden (thans: Midden-Delfland) een inspanningsverplichting aangaat om besluiten van het bestuur van het bedrijvenschap op adequate wijze te effectueren.
2.10.2. Bij de uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid van het vaststellen van het uitwerkingsplan is het college van burgemeester en wethouders niet gebonden aan bedoelde overeenkomst.
In aanmerking genomen dat het Bedrijvenschap Harnaschpolder is opgericht om het bedrijventerrein De Harnaschpolder, waarvan het plangebied deel uitmaakt, te ontwikkelen, en het college van burgemeester en wethouders bij het afsluiten van het uitvoeringsconvenant een inspanningsverplichting is aangegaan om besluiten van het bedrijvenschap te effectueren, dient het college van burgemeester en wethouders bij de belangenafweging die hij in het kader van de uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid tot het vaststellen van het uitwerkingsplan maakt, wel de ruimtelijk relevante afspraken uit bedoelde overeenkomst te betrekken.
2.10.3. In het bebouwingsplan is uitgegaan van de ligging en breedte van de Zuidweg overeenkomstig het op de plankaart bij het onderliggende bestemmingsplan aangegeven tracé voor de hoofdontsluitingsweg. Gelet op artikel 5, lid I, aanhef en onder 5, van de planregels van het onderliggende bestemmingsplan geeft dit tracé evenwel slechts een indicatieve aanduiding van de ligging en een maximale breedte van het wegprofiel van de hoofdontsluitingsweg aan.
In het uitwerkingsplan is gekozen voor een ligging van de Zuidweg overeenkomstig het onderliggende bestemmingsplan met een breedte van ongeveer 15 meter die is afgestemd op de functie, intensiteit en aard van het verwachte verkeer. Hierbij heeft het college van burgemeester en wethouders in aanmerking genomen dat de door [appellante sub 4] en anderen gestelde nadelen van een tussen hun percelen en de Zuidweg gelegen strook niet onoverkomelijk zijn, nu deze strook de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" heeft, waaronder ingevolge artikel 3, lid 1 van de planvoorschriften ook bijbehorende ontsluitingswegen en groenvoorzieningen vallen. [appellante sub 4] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het college van burgemeester en wethouders de ruimtelijk relevante afspraken uit bedoelde overeenkomst niet in aanmerking heeft genomen bij de afweging van de bij het uitwerkingsplan betrokken belangen.
2.11. [appellante sub 4] en andere betogen dat onvoldoende duidelijk is of op het gehele perceel aan de Noordhoorseweg 6-8 tot 16 m hoog kan worden gebouwd.
2.11.1. Artikel 3, lid 2, aanhef en onder e, van de planvoorschriften van het uitwerkingsplan, voor zover hier van belang en gelezen in samenhang met de plankaart, bepaalt dat op de op de plankaart voor "Bedrijfsoeleinden" aangewezen gronden aan de Noordhoornseweg 6-8 de hoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 16 meter in de zone langs de Zuidweg tot aan de hoogtescheidingslijn en 7 meter in het resterende deel. Lid 4, aanhef en onder d, bepaalt dat vrijstelling van de maximale bouwhoogte kan worden verleend met 5 meter tot een maximale hoogte van 20 meter, indien dit voor een voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is.
Artikel 4, lid 2, aanhef en onder b, aanhef en onder 1, voor zover hier van belang en gelezen in samenhang met de plankaart, bepaalt dat op de op de plankaart voor "Gemengde Doeleinden" aangewezen gronden aan de Noordhoornseweg 6-8 de hoogte van vervangende nieuwbouw niet meer mag bedragen dan 16 meter in de zone langs de Zuidweg tot aan de hoogtescheidingslijn en 7 meter in het resterende deel.
2.11.2. De bepalingen over de maximaal toegestane bouwhoogte op de percelen van [appellante sub 4] en anderen zijn hiermee voldoende duidelijk.
2.12. [appellante sub 4] en anderen betogen dat onvoldoende duidelijk is of het door hen beoogde kantoor past binnen de bestemming "Gemengde doeleinden" met de aanduiding "aannemersbedrijf".
2.12.1. Artikel 4, lid 1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften van het uitwerkingsplan, voor zover hier van belang, bepaalt dat de op de plankaart voor "Gemengde doeleinden" aangewezen gronden bestemd zijn voor bedrijven, die in de 'Tabel Bedrijven en Milieuzonering' zijn aangeduid als categorie 1 of 2; in afwijking hiervan is ter plaatse van de aanduiding (bab) tevens toegestaan een aannemersbedrijf (SBI code 45, categorie ten hoogste 3 volgende de 'Tabel Bedrijven en Milieuzonering').
Onder e, voor zover hier van belang, is bepaald dat ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten bijbehorende kantoren.
2.12.2. Aldus is een kantoor op betreffende gronden toegelaten, zowel wanneer dit ten dienste staat van bedrijven van categorie 1 of 2, als wanneer dit ten dienste staat van een aannemersbedrijf.
2.13. De conclusie is dat hetgeen Meegaa en Frame, [appellante sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellante sub 4] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.
2.14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Baaren
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2011
579.