ECLI:NL:RVS:2011:BQ6836

Raad van State

Datum uitspraak
1 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008534/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag gesubsidieerde rechtsbijstand en hoger beroep

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor gesubsidieerde rechtsbijstand door het bestuur, welke op 19 februari 2009 is genomen. De appellant, wonend te Groningen, had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bestuur verklaarde dit bezwaar ongegrond op 13 juli 2009. De rechtbank Leeuwarden heeft op 23 juli 2010 het beroep van de appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft de appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden heeft aangevuld in een brief van 27 september 2010.

De Raad van State heeft de zaak behandeld zonder zitting, nadat beide partijen toestemming hadden verleend om uitspraak te doen zonder mondelinge behandeling. De appellant betoogde dat de rechtbank ten onrechte zijn belang als financieel heeft aangemerkt, terwijl hij meende dat er ook een niet-financieel, onbepaald belang was, omdat de waarschuwing die hij had gekregen in de toekomst meegewogen zou worden bij eventuele nieuwe sancties. De Raad van State oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat er in de toekomst mogelijk een maatregel kan worden opgelegd, geen zwaarwegend belang oplevert. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De beslissing van de Raad van State werd uitgesproken in naam der Koningin op 1 juni 2011, waarbij de rechtbank werd bevestigd in haar eerdere uitspraak. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

201008534/1/H2.
Datum uitspraak: 1 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Groningen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 23 juli 2010 in zaak nr. 09/2091 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2009 heeft het bestuur een aanvraag van [appellant] voor gesubsidieerde rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 13 juli 2009 heeft het bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juli 2010, verzonden op 26 juli 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 27 september 2010.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Bij brieven van 14 december 2010 en 27 december 2010 hebben partijen toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien de aan de te verlenen rechtsbijstand verbonden kosten niet in redelijke verhouding staan tot het belang van de zaak;
Ingevolge het derde lid kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld omtrent de overeenkomstig het tweede lid in acht te nemen criteria.
Ingevolge artikel 4, zevende lid, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: Brt) kan in afwijking van het in de voorgaande leden bepaalde rechtsbijstand of een toevoeging worden verleend indien zwaarwegende belangen van de rechtzoekende dit rechtvaardigen.
2.2. [appellant] ontvangt een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand. Hij is zonder toestemming op 5 november 2008 vertrokken van een werkstage bij de Dienst Sociale Werkvoorziening (hierna: DSW). Bij besluit van 6 november 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Groningen (hierna: het college) hem een waarschuwing gegeven omdat hij niet of onvoldoende heeft meegewerkt aan activiteiten die hem zijn opgedragen om de kans op werk te vergroten. Het college heeft daarbij medegedeeld dat hij over een bepaalde periode minder uitkering krijgt indien hij binnen een jaar opnieuw niet voldoet aan de gestelde verplichtingen. Tegen dit besluit heeft [appellant] bezwaar gemaakt. Hiervoor heeft hij een toevoeging aangevraagd, die bij besluit van 19 februari 2009 is afgewezen.
2.3. [appellant] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank heeft miskend dat hij een niet-financieel, onbepaald belang heeft, omdat de waarschuwing in de toekomst bij een volgende misdraging mee wordt gewogen. Ondanks dat de waarschuwing nu geen financiële gevolgen heeft, moet daartegen toch worden opgekomen. De rechtbank heeft in zijn ogen zijn belang ten onrechte als financieel belang aangemerkt.
2.3.1. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn belang financieel van aard is, faalt het, reeds omdat het uitgaat van een onjuiste lezing van de aangevallen uitspraak.
De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat in de toekomst aan [appellant] eventueel een maatregel kan worden opgelegd, geen zwaarwegend belang oplevert. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat voor het opleggen van een sanctie bepalend is of [appellant] meewerkt aan activiteiten die hem zijn opgedragen om de kans op werk te vergroten. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2011
362-705.