ECLI:NL:RVS:2011:BQ6837

Raad van State

Datum uitspraak
1 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201011331/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.G. Drupsteen
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing revisievergunning voor champignonkwekerij en de gevolgen voor omgevingswetgeving

In deze zaak heeft de Raad van State op 1 juni 2011 uitspraak gedaan over een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas. Het college had op 12 oktober 2010 een revisievergunning verleend voor een champignonkwekerij op een perceel in America. Dit besluit werd ter inzage gelegd op 15 oktober 2010. De appellant, wonend in America, heeft op 24 november 2010 beroep ingesteld tegen dit besluit, met aanvullende gronden op 24 december 2010. Het college heeft hierop een verweerschrift ingediend. De zaak werd door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige kamer, die de zaak op 27 april 2011 ter zitting heeft behandeld.

De Raad van State overweegt dat de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010 in werking is getreden, maar dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op deze zaak, aangezien het besluit vóór de invoering van de Wabo is genomen. De appellant voerde aan dat het bestreden besluit niet aan hem was toegezonden, maar de Raad oordeelt dat deze onregelmatigheid de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten. Verder stelt de Raad dat de vergunning slechts kan worden geweigerd in het belang van de bescherming van het milieu, en dat de argumenten van de appellant over de realisatie van de champignonkwekerij en de geurgevoeligheid niet relevant zijn voor de vergunningverlening.

Uiteindelijk verklaart de Raad het beroep ongegrond en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak om bij vergunningverlening de milieueffecten in overweging te nemen, maar ook dat persoonlijke belangen van omwonenden niet altijd kunnen leiden tot het weigeren van een vergunning.

Uitspraak

201011331/1/M2.
Datum uitspraak: 1 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te America, gemeente Horst aan de Maas,
en
het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 oktober 2010 heeft het college aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een champignonkwekerij op het perceel [locatie] te America. Dit besluit is op 15 oktober 2010 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 november 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 24 december 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 april 2011, waar het college, vertegenwoordig door drs. L.J.M. Selen, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door P.M.M. Janssen, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht van de Invoeringswet Wabo volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.2. Voor zover [appellant] aanvoert dat het bestreden besluit niet aan hem is toegezonden zoals bepaald in artikel 3:44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, heeft dit betrekking op een onregelmatigheid die dateert van na het nemen van het bestreden besluit, waardoor het reeds om die reden de rechtmatigheid van dit besluit niet kan aantasten. De beroepsgrond faalt.
2.3. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd.
2.4. Met betrekking tot het betoog van [appellant] dat de inrichting waarschijnlijk nooit gerealiseerd zal worden, overweegt de Afdeling dat dit betoog niet ziet op het belang van de bescherming van het milieu in de zin van artikel 8.10 van de Wet milieubeheer en reeds om die reden niet kan slagen. Hetzelfde geldt voor het betoog van [appellant] dat een voor de inrichting verleende bouwvergunning moet worden ingetrokken.
2.5. Volgens [appellant] miskent het college dat de champignonkwekerij een geurgevoelig object is in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij. Hij stelt dat zijn bedrijfsontwikkeling wordt beperkt door de realisatie van een geurgevoelig object in de geurcontour van zijn varkenshouderij.
2.5.1. Gezien artikel 8.10 van de Wet milieubeheer kan de vergunning uitsluitend worden geweigerd vanwege de milieugevolgen die de champignonkwekerij veroorzaakt in de omgeving. Gelet hierop is het voor de vergunningverlening niet relevant of de champignonkwekerij zelf een geurgevoelig object is. Een beperking van mogelijkheden tot uitbreiding van de varkenshouderij van [appellant] kan verder evenmin worden aangemerkt als een milieugevolg als bedoeld in artikel 8.10. De beroepsgrond faalt.
2.6. [appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de over het ontwerp van het besluit naar voren gebrachte zienswijzen. In het bestreden besluit heeft het college zijn reactie daarop gegeven. [appellant] heeft in het beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom deze reactie onjuist zou zijn.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2011
262-687.