201011146/1/M2.
Datum uitspraak: 1 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vennootschap onder firma Café Koosje V.O.F. (hierna: Koosje), gevestigd te Oisterwijk,
appellante,
het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk,
verweerder.
Bij besluit van 10 november 2009 heeft het college aan Koosje een last onder bestuursdwang opgelegd wegens - voor zover hier van belang - overtreding van de in artikel 2.17, eerste lid van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) aangegeven geluidgrenswaarden.
Bij besluit van 30 augustus 2010, verzonden op 8 september 2010, heeft het college besloten op het door Koosje hiertegen gemaakte bezwaar, en daarbij het besluit van 10 november 2009 gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft Koosje bij brief, bij de rechtbank Breda ingekomen op 20 oktober 2010, beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep doorgezonden aan de Afdeling. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 20 december 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Koosje en [partij] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 april 2011, waar Koosje, vertegenwoordigd door mr. N.Th. ter Haar Romeny, advocaat te Breda, en het college vertegenwoordigd door L.M.V. de Ruiter, R.E.S.S. Vliex en W.H. van Empel, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door mr. A.R. Tilborg, als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit, voor zover thans van belang, geldt voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, dat de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer mogen bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden.
Uit artikel 6.12, eerste en derde lid, van het Activiteitenbesluit, voor zover van belang, volgt dat de in artikel 2.17 genoemde waarden op de gevel van gevoelige gebouwen met 5 dB(A) worden verhoogd indien onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 2.17 op grond van voorschrift 1.1.7 van de bijlage bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer hogere waarden golden.
2.2. Tussen partijen is niet in geschil dat het overgangsrecht van artikel 6.12, eerste en derde lid, van het Activiteitenbesluit op deze inrichting van toepassing is, waardoor voor de inrichting hogere geluidgrenswaarden gelden dan de grenswaarden van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit.
2.3. Niet in geschil is dat artikel 2.17, eerste lid, in samenhang met artikel 6.12, eerste en derde lid, van het Activiteitenbesluit is overtreden zodat het college terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. Van concreet zicht op legalisatie of van bijzondere omstandigheden, op grond waarvan behoort te worden afgezien van handhaving is niet gebleken. Gelet hierop is de last terecht opgelegd en bij het bestreden besluit terecht gehandhaafd.
2.5. De opgelegde last houdt in dat aan de geluidgrenswaarden van het Activiteitenbesluit moet worden voldaan. Het college heeft in de motivering van het bestreden besluit op basis van resultaten van in zijn opdracht uitgevoerd akoestisch onderzoek weergegeven bij welke binnenniveaus in het café in ieder geval aan deze last kan worden voldaan. Voor zover het beroep van Koosje zich hiertegen richt, overweegt de Afdeling dat deze overwegingen op zichzelf geen rechtsgevolgen in het leven roepen.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2011