Uitspraak
201009029/1/M2heeft overwogen, leent een oordeel over deze vraag zich niet voor een behandeling in voorlopige voorziening. Eerst in de bodemprocedure zal deze vraag aan de orde kunnen komen.
Raad van State
Op 31 mei 2011 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een geschil tussen [verzoeker] en anderen en het college van burgemeester en wethouders van Haaren. Het geschil betreft de afwijzing van een verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot varkenshouderijen aan de [locatie 1] en [locatie 2] te Haaren. Het college had op 12 augustus 2010 het verzoek van [verzoeker] en anderen afgewezen, waarna zij beroep instelden en verzochten om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 25 mei 2011 werd het verzoek behandeld, waarbij [verzoeker] in persoon verscheen en het college vertegenwoordigd was door mr. G.M.H. Martens en L. Verduijn.
De voorzitter overwoog dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Ten aanzien van de inrichting aan [locatie 1] werd gesteld dat de vergunning van rechtswege zou zijn vervallen omdat de inrichting niet binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning is voltooid. De voorzitter concludeerde dat er geen dieren worden gehouden en dat er geen hinder wordt ondervonden, waardoor er geen aanleiding was voor een voorlopige voorziening.
Voor de inrichting aan [locatie 2] werd eveneens aangevoerd dat de vergunning zou zijn vervallen. De voorzitter constateerde tegenstrijdige verklaringen over de status van de vergunning en oordeelde dat deze vraag niet in de voorlopige voorziening kon worden behandeld. De voorzitter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, zonder proceskostenveroordeling.