ECLI:NL:RVS:2011:BQ7421

Raad van State

Datum uitspraak
31 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201103792/2/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • F.B. van der Maesen de Sombreff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake varkenshouderijen te Haaren

Op 31 mei 2011 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een geschil tussen [verzoeker] en anderen en het college van burgemeester en wethouders van Haaren. Het geschil betreft de afwijzing van een verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot varkenshouderijen aan de [locatie 1] en [locatie 2] te Haaren. Het college had op 12 augustus 2010 het verzoek van [verzoeker] en anderen afgewezen, waarna zij beroep instelden en verzochten om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 25 mei 2011 werd het verzoek behandeld, waarbij [verzoeker] in persoon verscheen en het college vertegenwoordigd was door mr. G.M.H. Martens en L. Verduijn.

De voorzitter overwoog dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Ten aanzien van de inrichting aan [locatie 1] werd gesteld dat de vergunning van rechtswege zou zijn vervallen omdat de inrichting niet binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning is voltooid. De voorzitter concludeerde dat er geen dieren worden gehouden en dat er geen hinder wordt ondervonden, waardoor er geen aanleiding was voor een voorlopige voorziening.

Voor de inrichting aan [locatie 2] werd eveneens aangevoerd dat de vergunning zou zijn vervallen. De voorzitter constateerde tegenstrijdige verklaringen over de status van de vergunning en oordeelde dat deze vraag niet in de voorlopige voorziening kon worden behandeld. De voorzitter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201103792/2/M2.
Datum uitspraak: 31 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, wonend te Haaren,
en
het college van burgemeester en wethouders van Haaren,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 augustus 2010 heeft het college een verzoek van [verzoeker] en anderen om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de varkenshouderijen aan de [locatie 1] en de [locatie 2] te Haaren afgewezen.
Bij besluit van 1 maart 2011, verzonden op 3 maart 2011, heeft het college het door [verzoeker] en anderen hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 maart 2011, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 mei 2011, waar [verzoeker] in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. G.M.H. Martens en L. Verduijn, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ten aanzien van de inrichting aan de [locatie 1] voeren [verzoeker] en anderen aan dat de daarvoor op 29 maart 2007 verleende vergunning van rechtswege is komen te vervallen omdat de inrichting niet binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van die vergunning is voltooid en in werking is gebracht. Volgens [verzoeker] en anderen worden er vanaf 27 januari 2007 geen varkens meer in de inrichting gehouden.
2.2.1. Ter zitting is gebleken dat in de inrichting aan de [locatie 1] geen dieren worden gehouden of binnen afzienbare termijn zullen worden gehouden. Van de inrichting wordt geen hinder ondervonden. Reeds hierom ziet de voorzitter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van deze inrichting.
2.3. Ten aanzien van de inrichting aan de [locatie 2] voeren [verzoeker] en anderen eveneens aan dat de daarvoor op 29 maart 2007 verleende vergunning van rechtswege is komen te vervallen omdat de inrichting niet binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van die vergunning is voltooid en in werking is gebracht. Verder betogen zij dat de inrichting in strijd met die vergunning in werking is, onder meer ten aanzien van de opslag van zwavelzuur en de aangebrachte luchtwassers.
2.3.1. De voorzitter stelt vast dat er tegenstrijdige verklaringen zijn afgelegd over de vraag of de vergunning voor de inrichting aan de [locatie 2] van rechtswege is vervallen. Zoals de voorzitter in de uitspraak van 21 oktober 2010, in zaak nr.
201009029/1/M2heeft overwogen, leent een oordeel over deze vraag zich niet voor een behandeling in voorlopige voorziening. Eerst in de bodemprocedure zal deze vraag aan de orde kunnen komen.
Naar aanleiding van de uitspraak van 21 oktober 2010 heeft het college bij besluit van 10 november 2010 een last onder dwangsom opgelegd met betrekking tot onder meer de opslag van zwavelzuur en het toegepaste stalsysteem met bijbehorende luchtwassers. In zoverre is aan het verzoek om handhaving van Verhoeven en anderen tegemoetgekomen. Vervolgens heeft [belanghebbende] op 15 december 2010 een aanvraag ingediend om een vergunning ingevolge Wat algemene bepalingen omgevingsrecht. Deze aanvraag is op 22 april 2011 aangevuld en thans in behandeling. De vergunningaanvraag strekt onder meer tot legalisering van het toegepaste stalsysteem.
De voorzitter ziet onder deze omstandigheden geen aanleiding tot het treffen van voorlopige voorziening ten aanzien van de inrichting aan de [locatie 2].
2.4. Gelet op het vorenstaande wijst de voorzitter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van staat.
w.g. Brink w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2011
190.