201009763/1/H1.
Datum uitspraak: 8 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 september 2010 in zaak nr. 09/3215 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid.
Bij besluit van 25 november 2008 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid (thans: Zuid) [appellant] onder oplegging van een last onder dwangsom gelast de op het perceel [locatie] te Amsterdam (hierna: het perceel) geplaatste buitentrap te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 8 juni 2009 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 september 2010, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 oktober 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 4 november 2010.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2011, waar [appellant] in persoon en bijgestaan door mr. S.L. Schram, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. G. van der Kuil, werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Vondelpark/Concertgebouwbuurt" rusten op het gedeelte van het perceel waarop de tuintrap is opgericht, de bestemmingen "Woningen" en "Tuinen II".
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden, op de kaart aangewezen als Tuinen II, bestemd voor tuinen en de daarbij behorende voetpaden.
Ingevolge het derde lid mogen de in dit artikel genoemde gronden en opstallen, behoudens het bepaalde in lid 7 onder a en b, uitsluitend worden gebruikt overeenkomstig de in het eerste lid genoemde bestemming.
2.2. Vast staat dat [appellant] op het perceel, voor zover hier van belang, een tuintrap heeft opgericht zonder de daartoe benodigde bouwvergunning als bedoeld in artikel 40 Woningwet, zodat het dagelijks bestuur bevoegd was handhavend op te treden.
2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat concreet zicht op legalisering bestaat. Hij voert hiertoe aan dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, de trap niet in strijd is met het bestemmingsplan, nu daarin door de onthouding van goedkeuring door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland geen bouwvoorschriften zijn opgenomen. Voorts voert hij aan dat aan de voorschriften van de Bouwverordening Amsterdam 2003 geen aanvullende werking toekomt als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Woningwet, zodat de trap daarmee evenmin in strijd is.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 mei 2005 in zaak nr.
200408265/1), moet bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming van het perceel kan worden gebruikt, maar ook of het bouwwerk met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. De tuintrap die door [appellant] is opgericht staat ten dienste van de woning op het perceel en is derhalve niet gebouwd ten behoeve van de bestemming "Tuinen II". De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het dagelijks bestuur zich terecht op het standpunt heeft gesteld, dat het ontbreken van bouwvoorschriften voor de bestemming "Tuinen II" de strijd met die bestemming niet wegneemt.
Voorts is in hetgeen [appellant] aanvoert geen grond gelegen voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen, dat de voorschriften van de bouwverordening ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Woningwet, aanvullende werking toekomen. De stelling, dat de deelraad van het stadsdeel Oud-Zuid bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft beoogd de bebouwingsmogelijkheden in het bestemmingsplan uitputtend te regelen, neemt, wat daar ook van zij, niet weg dat het bestemmingsplan, zoals dat gold ten tijde van het besluit op het bezwaar, door de onthouding van de goedkeuring, voor de bestemming "Tuinen II" geen voorschriften bevatte die hetzelfde onderwerp regelen als de voorschriften van de bouwverordening.
Voor zover [appellant] betoogt dat het college op grond van de planvoorschriften bevoegd was vrijstelling te verlenen leidt dat, wat daar ook van zij, evenmin tot het oordeel dat concreet zicht op legalisering bestaat. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 9 maart 2011, in zaak nr.
201007005/1/H1volstaat in beginsel voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisering bestaat, dat het dagelijks bestuur niet bereid is ontheffing te verlenen of een projectbesluit te nemen. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat op voorhand moet worden geconcludeerd dat het terzake door het dagelijks bestuur ingenomen standpunt niet houdbaar is en de vereiste medewerking niet zal kunnen worden geweigerd.
De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat geen concreet zicht is op legalisering van de tuintrap.
2.5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Hij voert hiertoe aan dat het dagelijks bestuur ter zitting bij de rechtbank een lijst met vergelijkbare gevallen heeft overlegd, waaruit zou moeten blijken dat het ook in die gevallen handhavend heeft opgetreden, maar dat die lijst zich niet bij de stukken bevindt. Voor zover een degelijke lijst aanwezig is, heeft het dagelijks bestuur niet aannemelijk gemaakt dat het in de daarin vermelde gevallen daadwerkelijk handhavend optreedt, aldus [appellant].
2.5.1. Ter zitting bij de rechtbank heeft het dagelijks bestuur een lijst met acht percelen overgelegd, waar tuintrappen aan de achterzijde van woningen zijn geplaatst. Uit deze lijst, die zich in het rechtbankdossier bevindt, blijkt dat bij twee van de percelen vergunning is verleend en het dagelijks bestuur bij de overige percelen in 2009 en 2010 is overgegaan tot handhavend optreden. Geen aanleiding bestaat om aan de juistheid van deze informatie te twijfelen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het dagelijks bestuur in volgens het recht gelijke gevallen na een verzoek daartoe niet handhavend optreedt, zodat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2011