ECLI:NL:RVS:2011:BQ7428

Raad van State

Datum uitspraak
8 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201009775/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • J.A.A. van Roessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijstelling en lichte bouwvergunning voor vergroting woonhuis in Boxmeer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin het beroep tegen de vrijstelling en lichte bouwvergunning voor het vergroten van een woonhuis op het perceel [locatie] te Boxmeer ongegrond werd verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer had op 12 augustus 2008 vrijstelling verleend voor het bouwplan, dat in strijd was met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid tot deze vrijstelling kon komen, mede op basis van een medische verklaring van de echtgenote van de vergunninghouder. Deze verklaring was onderworpen aan geheimhouding, wat door de Afdeling eerder was goedgekeurd.

Tijdens de zitting op 10 mei 2011 heeft [appellant] zijn bezwaren tegen de vrijstelling toegelicht, waarbij hij stelde dat hij geen inzage had in de medische verklaring en dat dit zijn recht op een eerlijk proces zou schenden. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat de waarborgen van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht voldoende zijn om het recht op een eerlijk proces niet in zijn essentie te beperken.

Daarnaast betoogde [appellant] dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het college in redelijkheid vrijstelling had kunnen verlenen, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De Afdeling heeft echter vastgesteld dat de rechtbank terecht oordeelde dat de medische verklaring een bijzondere omstandigheid vormde en dat het college niet verplicht was om een onafhankelijk medisch onderzoek te laten uitvoeren. De Afdeling bevestigde dat de vrijstelling niet in strijd was met de beleidsregels en dat de belangen van [appellant] voldoende waren afgewogen.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201009775/1/H1.
Datum uitspraak: 8 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Boxmeer,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 13 september 2010 in zaak nr. 09/1702 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 augustus 2008 heeft het college aan [vergunninghouder] vrijstelling en lichte bouwvergunning verleend voor het vergroten van het woonhuis op het perceel [locatie] te Boxmeer (hierna: het perceel).
Bij besluit van 28 april 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 oktober 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij heeft het college tevens verzocht tot geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) omtrent een medische verklaring betreffende de echtgenote van vergunninghouder.
Op 22 december 2010 heeft de Afdeling in andere samenstelling beslist dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft vergunninghouder een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2011, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.P.L.M. van der Velden en mr. R.J.H. Pijpers, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder, vertegenwoordigd door mr. W. Visser, verschenen.
Ter zitting heeft [appellant] toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb om mede op grondslag van de medische verklaring uitspraak te doen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in een vergroting van het woonhuis op het perceel, bestaande uit een slaap- en badkamer op de begane grond met een totale gebruiksoppervlakte van 25 m2. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan "Maasbroeksche Blokken, 1e fase" nu de afstand tot de zijdelingse perceelgrens tussen de 1,63 m en de 2,09 m ligt. Ingevolge artikel 3, lid B, aanhef en onder I, van de planvoorschriften, dient die afstand tenminste 3 m te bedragen. Ten einde medewerking te kunnen verlenen aan het bouwplan heeft het college vrijstelling verleend van het bestemmingsplan krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), gelezen in verbinding met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985.
2.2. [appellant] betoogt tevergeefs dat geen sprake is van een eerlijk proces nu hij geen inzage heeft in de medische verklaring. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 juni 2001 in zaak nr. 200003274/1; AB 2001, 267) is de beperkingsmogelijkheid als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb met zodanige waarborgen omkleed, dat het recht op een eerlijke procesvoering daarmee niet in zijn essentie wordt beperkt.
2.3. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen. Hij voert hiertoe aan dat het verlenen van vrijstelling in strijd is met de in de "Notitie artikel 19, lid 3 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening" neergelegde beleidsregels (hierna: de beleidsregels) en dat de medische verklaring betreffende de echtgenote van vergunninghouder geen bijzondere omstandigheden oplevert om daarvan af te wijken. Voorts stelt hij zich op het standpunt dat het college ten onrechte geen onafhankelijk medisch onderzoek heeft laten verrichten.
2.3.1. In de beleidsregels is bepaald dat geen toepassing wordt gegeven aan een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO ten aanzien van een bouwplan waarvoor een recent bestemmingsplan geldt als bedoeld in de beleidsregels, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit vereisen. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat zij over kon gaan tot verlening van de vrijstelling nu aan de hand van de inhoud van de medische verklaring voldoende is aangetoond dat zich bijzondere omstandigheden voordoen als bedoeld in de beleidsregels.
2.3.2. Gelet op de inhoud van de medische verklaring heeft de rechtbank terecht overwogen dat sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in de beleidsregels. Het door [appellant] in dit verband gedane beroep op het rechtszekerheidsbeginsel slaagt niet, nu het in de aard ligt van bijzondere omstandigheden dat deze, anders dan hij wenst, niet alle vooraf kunnen worden bepaald en in regelgeving kunnen worden opgenomen. Er bestaat verder geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring, zodat voor het college evenmin aanleiding bestond zelf een medisch onderzoek te laten verrichten.
De rechtbank heeft voorts terecht en op goede gronden overwogen dat het college na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid vrijstelling van het bestemmingsplan kon verlenen. Daarbij heeft zij met juistheid in aanmerking genomen dat de vrijstelling niet ziet op de zijdelingse perceelgrens van [appellant]. Hierbij is eveneens van belang dat het bestemmingsplan bouwmogelijkheden biedt waardoor de aantasting van het zicht van [appellant], in vergelijking met de gevolgen van het huidige bouwplan, aanzienlijk groter kan zijn. Het betoog van [appellant] dat een traplift als alternatief tot de mogelijkheden behoort, leidt niet tot een ander oordeel. Het college dient te beslissen omtrent het verlenen van vrijstelling aan het bouwplan, zoals dat is aangevraagd. Indien een bouwplan op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat die situatie zich hier voordoet.
Ten slotte doet de door [appellant] gestelde ongewenste precedentwerking zich vanwege de bijzondere omstandigheden op grond waarvan de vrijstelling is verleend niet voor.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2011
457-700.