201010841/1/H3.
Datum uitspraak: 15 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Almere,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 5 oktober 2010 in zaak nr. 175520/FA RK 10-3542 in het geding tussen:
de burgemeester van Almere.
Bij besluit van 29 augustus 2010 heeft de burgemeester [appellant] gelast de woning aan de [locatie] te Almere onmiddellijk te verlaten en haar vanaf die dag voor een periode van tien dagen niet te betreden, noch daarin aanwezig te zijn of zich daarbij op te houden, en hem tevens verboden gedurende deze periode contact op te nemen met de in het besluit genoemde personen.
Bij besluit van 1 september 2010 heeft de burgemeester dat besluit ingetrokken.
Bij uitspraak van 5 oktober 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 29 augustus 2010 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 november 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 december 2010.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 mei 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.G. van der Vliet-Blokziel, advocaat te Almere, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. S. Piets, werkzaam in dienst van de gemeente Almere, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon, indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de aard van de feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven om een huisverbod op te leggen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit tijdelijk huisverbod betrekt de burgemeester bij de afweging of een huisverbod wordt opgelegd uitsluitend de in de bijlage bij dit besluit opgenomen feiten en omstandigheden.
Ingevolge het tweede lid hebben de in het eerste lid bedoelde feiten en omstandigheden betrekking op:
a. de persoon ten aanzien van wie wordt overwogen een huisverbod op te leggen;
b. het verloop van het incident dat de aanleiding is te overwegen een huisverbod op te leggen; en
c. de leefomstandigheden van de persoon, bedoeld onder a, en degenen die met deze persoon in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven.
2.2. Aan het besluit van 29 augustus 2010 heeft de burgemeester een Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (hierna: het RiHG), een rapport "Situatie ter plaatse", een episode-journaal en een proces-verbaal van bevindingen Hulpofficier van Justitie (hierna: de hulpofficier) voor een beslissing huisverbod ten grondslag gelegd.
Op 1 september 2010 heeft de burgemeester het tijdelijk huisverbod, onder overneming van een Zorgadvies van het Steunpunt Huiselijk geweld Flevoland van 1 september 2010 en een Beleidsadvies van de Provinciale coördinatie SHG Flevoland van diezelfde datum, ingetrokken.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid tot het huisverbod heeft kunnen besluiten, nu ten tijde van dat besluit vaststond en voor de burgemeester duidelijk was, althans behoorde te zijn, dat de echtgenote van [appellant] (hierna: de echtgenote) de woning definitief had verlaten. Daarnaast heeft zij miskend dat de burgemeester ten onrechte geen wederhoor heeft toegepast, nu deze het besluit heeft gebaseerd op gegevens slechts afkomstig van de echtgenote. Deze gegevens kloppen evenwel niet. In dit verband wijst hij op een ziekenhuisrapport van 27 augustus 2010 (hierna: het ziekenhuisrapport) en een verklaring van een buurvrouw waaruit blijkt dat bij de echtgenote geen blauwe plekken zijn geconstateerd die passen bij het agressieve gedrag dat hij volgens haar zou hebben vertoond.
2.4. Volgens een in zoverre niet bestreden digitale uitdraai van het Openbaar Ministerie heeft de echtgenote op 29 augustus 2010 aan een medewerker van het Steunpunt Huiselijk geweld Flevoland te kennen gegeven dat zij buiten Almere verblijft. Op 31 augustus 2010 heeft zij een noodbed bij de vrouwenopvang toegewezen gekregen. Eerst op 1 september 2010 heeft zij voorts aan diezelfde medewerker van het Steunpunt Huiselijk geweld Flevoland te kennen gegeven dat zij definitief niet terug wil keren in de woning. Op die datum wordt voorts duidelijk dat zij in aanmerking zal komen voor een reguliere plek in de vrouwenopvang. Op dezelfde dag heeft de burgemeester het huisverbod ingetrokken.
Gelet hierop heeft de rechtbank in hetgeen in beroep is aangevoerd terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de echtgenote ten tijde van het nemen van het besluit van 29 augustus 2010 de woning definitief had verlaten. Dat zij op 28 augustus 2010 heeft verklaard dat zij die nacht niet in de woning heeft geslapen, doet aan het voorgaande niet af. De rechtbank heeft nader onderzoek naar de wens van de echtgenote om niet meer naar de woning terug te keren terecht niet nodig geacht.
Evenzeer terecht heeft de rechtbank geen grond gevonden voor het oordeel dat de burgemeester het standpunt van [appellant] niet in zijn besluitvorming heeft betrokken. Anders dan [appellant] stelt, heeft de burgemeester het besluit van 29 augustus 2010 niet alleen op gegevens afkomstig van de echtgenote gebaseerd, maar ook op het RiHG en het rapport "Situatie ter plaatse". Uit het RiHG volgt dat de hulpofficier het voornemen tot het opleggen van een huisverbod aan [appellant] heeft kenbaar gemaakt en dat [appellant] daarbij in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze op dat voornemen naar voren te brengen. Voorts volgt uit het rapport "Situatie ter plaatse" dat de hulpofficier met [appellant] heeft gesproken voordat hij tot het opstellen ervan is overgegaan. De enkele stelling van [appellant] dat de aangifte van mishandeling van de echtgenote vals is en dat hij, anders dan de rechtbank heeft overwogen, het letsel van de echtgenote heeft ontkend, maakt niet dat de burgemeester niet op de inhoud van het RiHG en het rapport "Situatie ter plaatse" heeft mogen afgaan. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat uit het ziekenhuisrapport volgt dat bij de echtgenote letsel is geconstateerd, dat volgens de anamnese door mishandeling is veroorzaakt.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, bestaat geen grond te oordelen dat het besluit tot het opleggen van het huisverbod onzorgvuldig tot stand is gekomen of ondeugdelijk is gemotiveerd.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Nu het hoger beroep ongegrond wordt verklaard, bestaat reeds hierom geen grond voor schadevergoeding.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. P.A. Offers, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. De Leeuw-van Zanten
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2011