200905469/4/R2.
Datum uitspraak: 15 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. Bedrijvenkring Spijksedijk, gevestigd te Spijk, gemeente Rijnwaarden,
2. [appellante sub 2] en andere, gevestigd te Rijnwaarden,
3. [appellante sub 3], gevestigd te Pannerden, gemeente Rijnwaarden,
4. de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat (thans: de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu),
5. [appellante sub 5], gevestigd te Zaltbommel,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Recreatiepark De Bijland B.V. en [appellant sub 6], onderscheidenlijk gevestigd e wonend te Tolkamer, gemeente Rijnwaarden,
7. [appellant sub 7], wonend te Tolkamer, gemeente Rijnwaarden,
8. VAR Energie Duurzame Brandstoffen, gevestigd te Spijk, gemeente Rijnwaarden,
9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Jachthaven De Bijland B.V., gevestigd te Tolkamer, gemeente Rijnwaarden,
10. [appellanten sub 10], wonend te Herwen, gemeente Rijnwaarden,
11. [appellanten sub 11], wonend te Spijk, gemeente Rijnwaarden,
de raad van de gemeente Rijnwaarden,
verweerder.
Bij besluit van 19 mei 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2008" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Bedrijvenkring Spijksedijk bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 juli 2009, [appellante sub 2] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 juli 2009, [appellante sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 juli 2009, de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 2009, [appellante sub 5] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 augustus 2009, Recreatiepark De Bijland en [appellant sub 6] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 augustus 2009, [appellant sub 7] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2009, VAR bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2009, Jachthaven De Bijland B.V. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2009, [appellanten sub 10] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2009, en [appellanten sub 11] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2009, beroep ingesteld. [appellante sub 3] heeft de gronden aangevuld bij brief van 31 juli 2009, Recreatiepark De Bijland bij brief van 9 september 2009, Jachthaven De Bijland bij brief van 8 september 2009 en [appellanten sub 10] bij brief van 10 september 2009.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
Recreatiepark De Bijland en [appellant sub 6], Jachthaven De Bijland B.V., [appellanten sub 11], [appellante sub 2] en anderen, de raad en [belanghebbende A] hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
[appellante sub 5], [appellant sub 7], [appellanten sub 10], [appellanten sub 11] en [belanghebbende B] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2011, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. H.S. Steen-Klok en Y.G.N. Borgers, [appellante sub 5], vertegenwoordigd door mr. J. Wildschut en E. Koning, Recreatiepark De Bijland en [appellant sub 6], vertegenwoordigd door mr. H.J. Kastein, advocaat te Zevenaar, [appellant sub 7], in persoon en vertegenwoordigd door A.J. Woertman, Jachthaven De Bijland B.V., vertegenwoordigd door mr. M.A.A. Gockel-Gieskes, advocaat te Zevenaar, [appellanten sub 11] in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door ir. A.B. Schenk en H. Bosch, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord het recreatieschap Achterhoek-Liemers, vertegenwoordigd door M. van Dillen, [belanghebbende A], vertegenwoordigd door mr. D. Teeuwsen en ir. I. Derksen en [belanghebbende C], vertegenwoordigd door drs. J.H.J.M. Sträter.
De Afdeling heeft de beroepen van voormelde appellanten sub 1 t/m 11 afgesplitst van zaaknummer 200905469/1.
De Afdeling heeft aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek ten aanzien van het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Loef Groenvoorzieningen B.V. en anderen te heropenen. Dit beroep wordt voortgezet onder zaaknummer 200905469/1.
2.1. Gelet op het nog in behandeling zijnde beroep van [bedrijf] en anderen zal het bestemmingsplan niet-onherroepelijk worden met deze uitspraak.
2.2. Het plan heeft betrekking op nagenoeg het gehele buitengebied van de gemeente Rijnwaarden. Het bestemmingsplan vervangt 32 bestemmingsplannen, waaronder de plannen van de buitengebieden van de voormalige gemeente Herwen en Aerdt en de gemeente Pannerden.
2.3. Bedrijvenkring Spijksedijk betoogt dat het bedrijventerrein Spijksedijk (hierna: het bedrijventerrein) ten onrechte grotendeels buiten de grenzen van het bestemmingsplan is gelaten. Bedrijvenkring Spijksedijk betoogt dat het bestemmingsplan gelijke tred had moeten houden met de ontwikkeling van het bedrijventerrein en de uitgangspunten die daarvoor in een masterplan zijn opgenomen. Tevens is niet voldaan aan de toezegging om de aanleg van een uitwijkhaven naast het bedrijventerrein mogelijk te maken.
2.3.1. VAR betoogt dat zijn gronden op het bedrijventerrein en de naastgelegen taartpunt ten onrechte buiten de grenzen van het bestemmingsplan zijn gelaten en niet zijn voorzien van een bedrijfsbestemming. Voorts is de loswal ten onrechte en ongemotiveerd buiten het bestemmingsplan gelaten.
2.3.2. [appellante sub 2] en anderen betogen dat hun fabrieksterrein op het bedrijventerrein ten onrechte buiten de grenzen van het bestemmingsplan is gelaten. Zij voeren in dat verband aan dat er sinds 2004 toezeggingen zijn gedaan dat er een passende bestemming aan de in 2004 aangekochte terreinen zal worden toegekend. Ook is de laad- en loskade aan de Vliegenwaard ten onrechte buiten de grenzen van het bestemmingsplan gelaten. Tevens is het perceel ten noordoosten van hun fabrieksterrein, de oostelijke punt van de Loosjespolder, in het vaststellingsbesluit uiteindelijk ten onrechte buiten de grenzen van het bestemmingsplan gelaten. Zij vrezen dat uiteindelijk ook deze gronden een agrarische bestemming zullen krijgen.
2.3.3. De Afdeling stelt vast dat het bedrijventerrein, de laad- en loskade aan de Vliegenwaard, de taartpunt en de loswal waar de VAR op doelt en de oostelijke punt van de Loosjespolder waar Swanenburg en andere op doelen buiten de grenzen van het bestemmingsplan zijn gelaten.
2.3.4. De raad heeft de begrenzing van het bestemmingsplan vastgesteld op basis van de begrenzing van de bestaande plannen. De raad heeft geen aanleiding gezien om de begrenzing van het bestemmingsplan anders in te vullen vanwege het bedrijventerrein en wenst daarvoor een afzonderlijk bestemmingsplan vast te stellen. Mocht uit het traject van het maken van het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein blijken dat de gronden van het bestemmingsplan deels een andere bestemming moeten krijgen, dan wordt de begrenzing daarop aangepast, aldus de raad. In het bestemmingsplan zijn geen gronden bestemd als industrieterrein.
Ook is de taartpunt waar de VAR op wijst buiten de begrenzing van het bestemmingsplan gelaten. Volgens de raad was hier rond 2000 een uitbreiding van het bedrijventerrein voorzien. Het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) heeft hier destijds goedkeuring aan onthouden. De raad stelt zich op het standpunt dat de uiteindelijke bestemming van dit gebied het best bepaald kan worden in overleg met de bedrijven en het college bij de totstandkoming van het bestemmingplan voor het bedrijventerrein.
De buitendijks gelegen terreinen ten zuiden van het bedrijventerrein waar de laad- en loskade aan de Vliegenwaard en de loswal zijn gelegen maken, aldus de raad, onlosmakelijk onderdeel uit van het bedrijventerrein binnendijks en daarom heeft de raad ook voor deze terreinen besloten deze niet te bestemmen in het kader van het bestemmingsplan maar om deze tegelijk te bestemmen met het bedrijventerrein.
2.3.5. Gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht. In hetgeen [appellante sub 2] en anderen, de VAR en Bedrijvenkring Spijksedijk hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad een planbegrenzing heeft vastgesteld die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling neemt hierbij de motivering van de raad in aanmerking en stelt vast dat er geen zodanig onlosmakelijk verband bestaat tussen het bedrijventerrein, de laad- en loskade aan de Vliegenwaard, de taartpunt waar de VAR op doelt en de oostelijke punt van de Loosjespolder waar Swanenburg en andere op doelen en de gronden in het buitengebied die binnen de grenzen van het plan zijn gelegen, dat deze tegelijk moeten worden bestemd. Voor het tegelijk ontwikkelen van plannen voor het bedrijventerrein met de gronden in het buitengebied bestond geen noodzaak. Overigens is inmiddels een samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen het college, het college van burgemeester en wethouders van Rijnwaarden (hierna: burgemeester en wethouders) en Bedrijvenkring Spijksedijk om te komen tot het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor het bedrijventerrein.
2.3.6. Voor zover [appellante sub 2] en anderen vrezen dat aan de gronden ter plaatse van de oostelijke punt van de Loosjespolder uiteindelijk een agrarische bestemming zal worden toegekend, overweegt de Afdeling dat nu deze gronden buiten het plangebied vallen de beroepsgrond geen doel kan treffen.
2.3.7. In hetgeen [appellante sub 2] en anderen, de VAR en Bedrijvenkring Spijksedijk hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen van [appellante sub 2] en anderen, de VAR en Bedrijvenkring Spijksedijk zijn in zoverre ongegrond.
2.4. [appellante sub 2] en anderen, de VAR en Bedrijvenkring Spijksedijk kunnen zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met hoge natuur- en landschapswaarden" toegekend aan de gronden in de Loosjespolder. In het ontwerp-bestemmingsplan was aan de gronden de bestemming "Agrarisch gebied" toegekend. Zij voeren daartoe aan dat de toevoeging "hoge natuur- en landschapswaarden" tot gevolg heeft dat de (verdere) ontwikkeling van het bedrijventerrein wordt bemoeilijkt. Voorts betogen zij dat de uitvoerbaarheid van de bestemming niet vast staat. De gronden zijn niet in eigendom van Staatsbosbeheer en de bestemming kan niet worden gerealiseerd, althans daar is geen zicht op. De bestemming verdraagt zich bovendien niet met afspraken die op ambtelijk en bestuurlijk niveau zijn gemaakt over de ontwikkeling van het bedrijventerrein, aldus [appellante sub 2] en anderen, de VAR en Bedrijvenkring Spijksedijk. De wijziging van de bestemming voor de Loosjespolder houdt verband met de herbegrenzing van de ecologische hoofdstructuur (hierna: EHS), die op 1 juli 2009 definitief is vastgesteld. Hierin is de Loosjespolder als EHS-gebied aangewezen. [appellante sub 2] en anderen hebben bezwaar tegen deze ontwikkeling.
2.4.1. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is aan vrijwel alle gronden in de Loosjespolder de bestemming "Agrarisch gebied met hoge natuur- en landschapswaarden" toegekend.
2.4.2. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is als uitgangspunt gehanteerd dat aan agrarische gronden binnendijks, die vallen onder de EHS zoals bepaald in het streekplan Gelderland 2005 (hierna: het streekplan), de bestemming "Agrarisch gebied met hoge natuur en landschapswaarden" wordt toegekend. In het streekplan valt de Loosjespolder onder de EHS. In het kader van de herbegrenzing van de EHS is sprake geweest dat de Loosjespolder buiten de EHS zou komen te vallen. Om die reden is in het ontwerp-bestemmingsplan de Loosjespolder bestemd als "Agrarisch gebied". In de definitieve herbegrenzing is de Loosjespolder als EHS-gebied gehandhaafd. Gelet hierop is de bestemming voor de gronden in de Loosjespolder gewijzigd vastgesteld.
2.4.3. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planregels, voor zover thans van belang, zijn de op plankaart 1 voor "Agrarisch gebied met hoge natuur- en landschapswaarden" aangewezen gronden bestemd voor:
a. het behoud en het herstel van abiotische en biotische waarden, zoals aangegeven op plankaart 2;
b. de ontwikkeling van nieuwe natuur- en landschapswaarden;
c. de uitoefening van een agrarisch bedrijf en een mestbassin ter plaatse van de aanduiding "MB" op plankaart 1.
2.4.4. Het uitgangspunt van de raad dat agrarische gronden binnendijks, die - ook na de herbegrenzing van de EHS - onder de EHS vallen, de bestemming "Agrarisch gebied met hoge natuur- en landschapswaarden" met daarbij behorende planregels, wordt toegekend, acht de Afdeling niet onredelijk.
Met betrekking tot het betoog dat de toevoeging "hoge natuur- en landschapswaarden" tot gevolg heeft dat de (verdere) ontwikkeling van het bedrijventerrein wordt bemoeilijkt, overweegt de Afdeling dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [appellante sub 2] en anderen, de VAR en Bedrijvenkring Spijksedijk de gronden in de Loosjespolder bij hun bedrijven willen betrekken. Zowel de bestemming "Agrarisch gebied" als de bestemming "Agrarisch gebied met hoge natuur- en landschapswaarden" staan aan deze plannen in de weg. De raad heeft in dat verband aangegeven dat indien hij wil meewerken aan een planherziening om dit mogelijk te maken met name de ligging in de EHS, die niet ter beoordeling staat, beperkend is en niet de toegekende bestemming.
Ten aanzien van de uitvoerbaarheid overweegt de Afdeling dat is gebleken dat de gronden thans braak liggen. De raad heeft aangegeven dat deze overeenkomstig de bestemming voor agrarische activiteiten kunnen worden gebruikt hetgeen ook in het verleden het geval is geweest. Het huidige gebruik is niet in strijd met de bestemming. Weliswaar is een groot deel van de gronden in eigendom van [appellante sub 2] en anderen maar eigendomsverhoudingen staan in beginsel niet in de weg aan de uitvoering van de bestemmingen.
2.4.5. In hetgeen [appellante sub 2] en anderen, de VAR en Bedrijvenkring Spijksedijk hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestemming "Agrarisch gebied met hoge natuur- en landschapswaarden" ter plaatse van de gronden in de Loosjespolder strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen van [appellante sub 2] en anderen, de VAR en Bedrijvenkring Spijksedijk zijn in zoverre ongegrond.
2.5. Bedrijvenkring Spijksedijk kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Niet-agrarisch bedrijf" toegekend aan het perceel [locatie 1]. Hij voert daartoe aan dat dit zich niet verdraagt met de afspraak dat bedrijven hun agrarische bestemming zouden houden totdat er duidelijkheid zou zijn over de invulling van het bedrijventerrein. Door het toekennen van de bestemming wordt een bestaande illegale situatie in het buitengebied ten onrechte gelegaliseerd.
[appellanten sub 11] maken eveneens bezwaar tegen het plandeel met de bestemming "Niet-agrarisch bedrijf" dat aan hun perceel [locatie 1] is toegekend. Zij stellen dat de toegelaten caravan- en botenstalling die het plan ter plaatse van deze bestemming mogelijk maakt een te enge omschrijving van hun handelsonderneming is. Zij wensen een mogelijkheid om gestalde voertuigen op hun eigen perceel te kunnen repareren.
2.6. [appellanten sub 11] exploiteren ter plaatse een stalling voor motorvoertuigen, caravans en boten. [appellant sub 11 A] handelt onder andere in motoronderdelen en repareert elders op locatie bij klanten motorvoertuigen. De reparatiewerkzaamheden wil [appellant sub 11 A] in de toekomst ook op het perceel aan de [locatie 1] kunnen uitvoeren.
2.6.1. In het bestemmingsplan zijn regels voor niet-agrarische bedrijven opgenomen. Volgens de raad zijn dit reeds bestaande niet-agrarische bedrijven of voormalige vrijkomende agrarische bedrijven die een andere functie hebben gekregen.
2.6.2. De raad ziet gezien het provinciaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van functieverandering in het buitengebied voldoende aanleiding om het voormalige agrarische bedrijf aan de [locatie 1] te bestemmen als niet-agrarisch bedrijf. De raad stelt zich op het standpunt dat de opslag van goederen op deze locatie gezien de omgeving een passende bestemming is. Hiermee kan ook een passende bestemming worden gegeven aan het ter plaatse aanwezige karakteristieke gebouw. De gewenste reparatiewerkzaamheden van [appellant sub 11 A] vallen volgens de raad in categorie 3 op basis van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. Deze categorie acht de raad niet gewenst binnen de EHS.
2.6.3. De raad heeft in het verweerschrift aangegeven dat hij bezig is met onderzoek in het kader van herziening van het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein en dat de omgeving van het bedrijventerrein zal worden betrokken bij het onderzoek. Indien blijkt dat de activiteiten van [appellanten sub 11] passen binnen de bestemming van het bedrijventerrein kan de bestemming te zijner tijd eventueel worden gewijzigd.
2.6.4. De Afdeling overweegt dat de raad op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en planregels voor gronden kan vaststellen. In hetgeen Bedrijvenkring Spijksedijk heeft aangevoerd kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bedrijf inpasbaar is in de omgeving en aan het perceel [locatie 1] overeenkomstig het gebruik dat sinds ongeveer 2003 plaatsvindt de bestemming "Niet-agrarisch bedrijf" kon worden toegekend. Bedrijvenkring Spijksedijk heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad een toezegging heeft gedaan of verwachtingen heeft gewekt dat deze bestemming niet zou worden toegekend.
2.6.5. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planregels zijn de op plankaart 1 voor "Niet-agrarisch bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van niet-agrarische bedrijven, zoals opgenomen in bijlage A: "Niet-agrarisch bedrijf" met daarbij behorende erven, een aan-huis-gebonden beroep en detailhandel in eigen vervaardigde en/of voortgebrachte producten. In bijlage A is ten aanzien van het perceel [locatie 1] als aard van de bedrijvigheid aangegeven caravan- en botenopslag in behoudenswaardige schuur.
2.6.6. De Afdeling stelt vast dat gelet op het bepaalde in artikel 7, eerste lid, van de planregels en bijlage A zoals genoemd in dit artikel de door [appellanten sub 11] gewenste reparatiewerkzaamheden niet mogelijk worden gemaakt met het plan. De gronden van [appellanten sub 11] liggen binnen een gebied dat ingevolge het streekplan - ook na de herbegrenzing van de EHS - is aangeduid met "EHS-natuur". Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat gelet hierop en gelet op de afstemming met het bestemmingsplan dat zal worden voorbereid voor het bedrijventerrein alleen het bestaande gebruik van het bedrijf van [appellanten sub 11] thans positief wordt bestemd en niet de beoogde categorie 3 activiteiten.
2.6.7. In hetgeen Bedrijvenkring Spijksedijk en [appellanten sub 11] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van Bedrijvenkring Spijksedijk is in zoverre ongegrond en dat van [appellanten sub 11] is ongegrond.
Landgoed De Pannerdense Waard
2.7. Het beroep van de staatssecretaris dat zich richt tegen het met het plan mogelijk gemaakte landgoed op de gronden aan de Pannerdensewaard 12 te Pannerden is bij brief van 29 april 2011 ingetrokken.
2.8. [appellante sub 3], die een agrarisch bedrijf aan de [locatie 2] te Pannerden exploiteert, maakt bezwaar tegen het met het plan mogelijk gemaakte landgoed. Zij stelt dat de ontwikkeling van het landgoed in strijd is met het provinciaal beleid met betrekking tot de EHS en wijst op een brief van het provinciebestuur van Gelderland aan de raad van 27 april 2005. Het provinciebestuur van Gelderland heeft niet ingestemd met de voorziene ontwikkeling. [appellante sub 3] vreest dat zij door de aanleg van het landgoed niet meer kan voldoen aan de eisen die op grond van de Wet milieubeheer aan haar bedrijfsvoering worden gesteld. Voorts vreest zij voor verkeersoverlast op een privéweg. Zij stelt dat sprake is van een beperkt recht van overpad op deze weg zodat eigenaren en bezoekers van het landgoed kan worden geweigerd gebruik te maken van deze weg.
2.8.1. De raad heeft aangegeven dat het provinciebestuur van Gelderland kan instemmen met het voorliggende plan. Aan de in de brief van het provinciebestuur van Gelderland van 8 oktober 2007 gestelde voorwaarden is met de ruimtelijke onderbouwing en de plantoelichting voldaan, aldus de raad.
De raad stelt zich op het standpunt dat gelet op de ligging van het bedrijf van [appellante sub 3] ten opzichte van het landgoed en de mogelijke intensiteit van verkeer op de ontsluitingsweg van het landgoed geen noemenswaardige belemmeringen voor de bedrijfsvoering van [appellante sub 3] zullen optreden noch sprake zal zijn van verkeersoverlast. Verder is, aldus de raad, sprake van een ongelimiteerd recht van overpad zonder beperkingen van het gebruik van de ontsluitingsweg van het perceel Pannerdensewaard 12 en het voorziene aangrenzende landgoed.
2.8.2. Het bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een landgoed op de gronden ten oosten van het perceel Pannerdensewaard 12 te Pannerden.
2.8.3. Ten aanzien van het betoog van [appellante sub 3] dat het plan in strijd is met het provinciaal beleid is van belang dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet gebonden is aan provinciaal beleid, maar dat hij daarmee wel rekening dient te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. De raad heeft het provinciale beleid betrokken bij de belangenafweging hetgeen reeds volgt uit het overleg dat heeft plaatsgevonden tussen het gemeentebestuur en het provinciebestuur over het landgoed en het feit dat het provinciebestuur hiermee (onder voorwaarden) heeft ingestemd.
2.8.4. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en planregels voor gronden vaststellen. Naar het oordeel van de Afdeling kan niet staande worden gehouden dat de raad na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot de vaststelling van de bestemmingen die het landgoed mogelijk maken heeft kunnen komen. De Afdeling neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het bedrijf van [appellante sub 3] gericht is op met name het houden van pony's en paarden. De bedrijfsgebouwen van [appellante sub 3] liggen op een afstand van ongeveer 400 meter van de grens van het landgoed. De afstand tussen het toegekende bouwvlak aan [appellante sub 3] en de grens van het voorziene landgoed is minimaal 325 meter en tot het bouwvlak voor het landhuis ongeveer 450 meter. Gelet op de activiteiten van [appellante sub 3] en de genoemde afstanden is het naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk dat sprake zal zijn van zodanige inbreuk op de bedrijfsvoering van [appellante sub 3] dat de raad daarom in redelijkheid niet tot de bestemmingen heeft kunnen besluiten.
Ten aanzien van de gestelde verkeersoverlast overweegt de Afdeling dat het landgoed zal worden ontsloten via een bestaande onverharde weg op de Berghoofdseweg. Het grootste deel van deze weg is eigendom van [appellante sub 3]. De raad heeft een onderzoek laten verrichten naar de bestaande en (mogelijk) toekomstige verkeersbewegingen op de ontsluitingsweg. Uit de overzichten blijkt dat het aantal te verwachten verkeersbewegingen niet veel afwijkt van het huidige aantal bewegingen. Verder geldt voor het deel van de weg dat in eigendom is van [appellante sub 3] een erfdienstbaarheidsrecht. Uit het document dat betrekking heeft op de erfdienstbaarheid is niet af te leiden dat er sprake is van een zodanige privaatrechtelijke belemmering dat de raad daarom in redelijkheid niet de bestreden bestemmingen heeft kunnen vaststellen.
2.8.5. In hetgeen [appellante sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellante sub 3] is ongegrond.
Laad- en loswal van [appellante sub 5]
2.9. [appellante sub 5] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Buitendijks gebied" toegekend aan haar perceel aan de [locatie 3] ter hoogte van de laad- en loswal. Zij betoogt dat de laad- en loswaal ten onrechte niet positief is bestemd. Zij betoogt dat voor de kade van de loswal een bouwvergunning is verleend. Bovendien is de laad- en loswal in het verleden positief bestemd en beschikt zij via haar rechtsvoorgangsters over een vergunning van Rijkswaterstaat om ter plaatse een kade te bouwen. De raad is er ten onrechte vanuit gegaan dat de laad- en loswal niet wordt gebruikt.
2.9.1. De raad stelt in de nota van zienswijzen dat een positieve bestemming van de loswal van [appellante sub 5] niet op zijn plaats is omdat er geen bouwvergunning bekend is, de loswal niet positief bestemd is in het vorige plan, er geen gebruik van is gemaakt de afgelopen 30 jaar en de loswal niet bij de dijkverzwaring is meegenomen.
2.9.2. In het verweerschrift heeft de raad aangegeven dat de vergunning van Rijkswaterstaat nog wel actueel is maar dat onduidelijk is of de feitelijke situatie conform deze vergunning is. Voorts geeft hij aan dat is gebleken dat er gedurende de afgelopen 15 jaar geen gebruik is gemaakt van de loswal.
2.9.3. In het plan heeft de Spijksedijk de bestemming "Verkeersdoeleinden" nader onderscheiden als "verharde weg" gekregen. De gronden aan weerszijden van deze weg hebben de bestemming "Bos- en Natuurterrein" gekregen. Op deze gronden ligt ook een deel van de ontsluitingsweg naar de loswal. De overige gronden ter plaatse van deze ontsluitingsweg en ter plaatse van een gedeelte van het water ter hoogte van de loswal hebben de bestemming "Buitendijks gebied" gekregen. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planregels zijn de gronden met de laatstgenoemde bestemming bestemd voor onder andere waterberging en afvoer van sediment, hoogwater en ijs alsmede voor de ontwikkeling van nieuwe natuur- en landschapswaarden, voor agrarisch gebruik, voor het behoud en herstel van abiotische en biotische waarden, voor woondoeleinden, voor het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep, en voor recreatief medegebruik. Op grond van deze planregeling is de laad- en loswal van [appellante sub 5] in het bestemmingsplan niet positief bestemd.
2.9.4. [appellante sub 5] exploiteerde ten tijde van het indienen van het beroep een steenfabriek aan de [locatie 3] ten oosten van de kern Tolkamer. Zij beschikte ten dienste van de steenfabriek over een loswal aan de Rijn. De steenfabriek van [appellante sub 5] is in de tweede helft van 2009 gesloten. Van de zijde van [appellante sub 5] is aangegeven dat zij desalniettemin nog steeds een positieve bestemming voor de loskade wenst in verband met de verkoopbaarheid van het perceel met opstallen.
2.9.5. In hetgeen [appellante sub 5] heeft aangevoerd kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan het perceel aan de [locatie 3] ter hoogte van de laad- en loswal niet de bestemming "Buitendijks gebied" kon worden toegekend. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat niet is gebleken dat er ten behoeve van de laad- en loswal een bouwvergunning is verleend. Bovendien was in het vorige bestemmingsplan "Buitengebied 1973" de laad- en loswal ook niet positief bestemd en is ter zitting vast komen te staan dat de laad- en loswal in ieder geval al 15 jaar niet meer als zodanig in gebruik is geweest. Het gebruik is in de loop van de jaren steeds meer afgenomen omdat steeds meer vervoer over de weg plaatsvond. Het enkele feit dat de Minister van Verkeer en Waterstaat bij beschikking van 25 maart 1947 aan de toen ter plaatse gevestigde steenfabriek vergunning heeft verleend voor de verlenging van de bestaande los- en loswal biedt gelet op de planologische situatie in het vorige plan en het gebruik de laatste 15 jaar onvoldoende grond om de laad- en loswal positief te bestemmen.
2.9.6. In hetgeen [appellante sub 5] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellante sub 5] is ongegrond.
Het perceel kadastraal bekend gemeente Lobith en Spijk, sectie B, nr. 4613
2.10. [appellant sub 7] kan zich niet verenigen met de aanduiding "Activiteitenterrein (A)" toegekend aan het perceel kadastraal bekend gemeente Lobith en Spijk, sectie B, nr. 4613. Hij betoogt dat onduidelijk is welke activiteiten ter plaatse kunnen plaatsvinden omdat een definitie en of omschrijving ontbreekt. Gelet hierop is bijvoorbeeld onduidelijk of op grond van het plan op het desbetreffende perceel het houden van outdooractiviteiten zoals het rijden met quads en jeeps mogelijk is. Als dat mogelijk is verzet hij zich daartegen vanwege bijbehorende mogelijke overlast.
2.10.1. Aan het natuur- en activiteitenterrein, dat op een afstand van circa 150 meter van het perceel van [appellant sub 7] ligt, is de bestemming "Bos en natuurterrein", categorie "Natuurterrein" toegekend met de aanduidingen "Activiteitenterrein" en "Groepskampeerterrein". Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de planregels zijn deze gronden bestemd voor de bescherming, de instandhouding en de ontwikkeling van de droge en natte natuurwaarden en de landschapswaarden van de betreffende terreinen, waterpartijen en geulen, het behoud en het herstel van abiotische en biotische waarden zoals aangegeven op plankaart 2, extensief agrarisch gebruik van de gronden, en verder voor recreatief medegebruik waaronder fiets-, wandel- en ruiterroutes, steigers, banken, picknicktafels, informatievoorzieningen, kleinschalige parkeervoorzieningen, bewegwijzering e.d., woondoeleinden, een activiteiten- en groepskampeerterrein ter plaatse van de respectievelijke aanduidingen "Activiteitenterrein" en "Groepskampeerterrein" en nutsvoorzieningen.
2.10.2. Uit de beantwoording van de zienswijze door de raad en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de raad met de aanduiding "Activiteitenterrein (A)" niet heeft beoogd outdooractiviteiten zoals het rijden met quads en jeeps mogelijk te maken noch andere activiteiten waar veel overlast van kan uitgaan. In de doeleindenomschrijving van artikel 6 van de planregels is met het woord "verder" aangegeven dat het gebruik ten behoeve van het activiteitenterrein nevengeschikt is aan het overige toegestane gebruik. In het plan is het begrip "activiteitenterrein" niet nader gedefinieerd. In dit geval dient derhalve aansluiting gezocht te worden bij het normale spraakgebruik. Volgens het Van Dale Groot woordenboek der Nederlandse taal is een activiteit een werkzaamheid of bedrijvigheid. Gelet hierop kunnen ter plaatse de outdooractiviteiten waar [appellant sub 7] op wijst en een groot aantal andere activiteiten - ook waar overlast vanuit gaat - plaatsvinden. Voor zover de raad er ter zitting op heeft gewezen dat een begrenzing van de activiteiten in het bestemmingsplan niet noodzakelijk is omdat deze kan worden gevonden in andere wetgeving verdraagt dit zich naar het oordeel van de Afdeling niet met de rechtszekerheid.
2.10.3. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 7] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het planonderdeel opgenomen in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de planregels voor zover daarin is aangegeven een activiteitenterrein ter plaatse van de aanduiding "Activiteitenterrein" voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Bos en natuurterrein", categorie "Natuurterrein" en de aanduiding "Activiteitenterrein (A)" toegekend aan het perceel kadastraal bekend gemeente Lobith en Spijk, sectie B, nr. 4613 is vastgesteld in strijd met het rechtzekerheidsbeginsel. Het bestreden besluit dient wegens strijd met dit beginsel in zoverre te worden vernietigd. Het beroep is in zoverre gegrond.
Recreatiepark De Bijland en [appellant sub 6]
2.11. De beroepsgrond van Recreatiepark De Bijland en [appellant sub 6] die betrekking heeft op het toiletgebouw dat niet mag worden bestemd als woning en dienst zou kunnen doen als bedrijfswoning is ter zitting ingetrokken.
2.11.1. De staatssecretaris betoogt dat in het plan ten onrechte de mogelijkheid is opgenomen om de bouw van een (eerste) dienstwoning in het recreatiepark De Bijland aan Bijland 2a te Tolkamer (hierna: het recreatiepark) mogelijk te maken. Vanwege de ligging van het recreatiepark in het rivierbed van het Bijlandsch Kanaal, is de bouw van een woning in strijd met de Beleidslijn Grote Rivieren. De beleidsregels grote rivieren, welke onderdeel zijn van de Beleidslijn, laten nieuwe niet-riviergebonden activiteiten in dit gebied volgens de staatssecretaris niet toe. Niet is gebleken dat de raad aan deze beleidsregels heeft getoetst.
2.11.2. Recreatiepark De Bijland en [appellant sub 6] betogen dat in het plan ten onrechte een ontheffingsmogelijkheid voor de bouw van een tweede bedrijfswoning op het recreatiepark ontbreekt. Hierdoor wordt afbreuk gedaan aan bestaande rechten omdat het vorige regime die mogelijkheid wel bood.
Voorts betogen zij dat het plan ten onrechte niet de mogelijkheid biedt voor het plaatsen van stacaravans met een oppervlakte tot 70 m2. De motivering van de raad om dat niet te doen vanwege de Beleidslijn Grote Rivieren gaat ook op voor stacaravans met een omvang van 55 m2, die wel zijn toegestaan. Met het door Recreatiepark De Bijland en [appellant sub 6] gewenste lager aantal toegestane stacaravans met een grotere toegestane oppervlakte worden de belangen van de rivier niet geschaad. Het streekplan maakt caravans tot 75 m2 mogelijk.
Recreatiepark De Bijland en [appellant sub 6] betogen ten slotte dat de nokhoogte van stacaravans ten onrechte tot 3,5 meter is beperkt. Bij stacaravans is deze hoogte niet reëel en kan niet worden voldaan aan de eisen van deze tijd. Tegenwoordig is de bouw van caravans aangepast aan de lengte van de mens. De mogelijkheid van schuine daken op de caravans is volgens Recreatiepark De Bijland en [appellant sub 6] nodig en/of gewenst om tot een betere klimaatbeheersing te komen.
2.11.3. De raad acht één dienstwoning, gelet op de omvang van het bedrijf, voor het recreatiepark voldoende. Bij stacaravans met een oppervlakte groter dan 55 m2 is sprake van een recreatiebungalow en daarmee wordt volgens de raad meer oppervlakte toegestaan dan op grond van het voorgaande plan. De raad nam in het verleden aan dat een oppervlakte van maximaal 35 m2 voldoende was. Het toestaan van oppervlakten groter dan 55 m2 acht de raad in strijd met de Beleidslijn Grote Rivieren. Verder stelt de raad zich op het standpunt dat een hoogtemaat van 3,5 meter voldoende ruimte biedt om een stacaravan te voorzien van een puntdak en te laten voldoen aan de eisen van deze tijd.
2.11.4. Aan de gronden van het recreatiepark is in het plan de bestemming "Terrein voor verblijfsrecreatie" met de aanduiding "I" toegekend.
Ingevolge artikel 8 juncto artikel 17 en bijlage B van de planregels is bepaald dat de gronden die in gebruik zijn door het recreatiepark uitsluitend in het kader van een bedrijfsmatige exploitatie ten behoeve van recreatieve doeleinden zijn bestemd. De plaatsing van mobiele kampeervoertuigen, tenten, trekkershutten en stacaravans is toegestaan.
Ingevolge artikel 8, derde lid, zijn op gronden met deze bestemming gebouwen en andere bouwwerken toegestaan. Daarbij moeten de aanduidingen op de plankaarten in acht worden genomen en gelden voor zover thans van belang de volgende regels.
a. het maximum aantal dienstwoningen, stacaravans, trekkershutten en de maximale oppervlakte van de gebouwen ten behoeve van gemeenschappelijke voorzieningen, zijn vermeld in bijlage B: "Terrein voor verblijfsrecreatie";
b. met betrekking tot de maatvoering van gebouwen en andere bouwwerken dient, met inachtneming van de zoneregel als bedoeld in artikel 17, aan onder meer het volgende te worden voldaan: de oppervlakte van een dienstwoning is gelimiteerd tot 150 m2.
Ingevolge bijlage B zijn ter plaatse één dienstwoning en maximaal 255 stacaravans toegestaan.
2.11.5. Het recreatiepark ligt in het rivierbed van de Rijn, hier Bijlandsch Kanaal geheten. Voor dit buitendijks gelegen gebied geldt het rijksbeleid zoals is opgenomen in de Beleidslijn Grote Rivieren van 2006. De staatssecretaris heeft hiervoor beleidregels opgesteld bij besluit van 4 juli 2006, die zijn gepubliceerd in de Staatscourant op 12 juli 2006. In artikel 6 van deze beleidsregels is bepaald dat voor niet-riviergebonden activiteiten geen toestemming kan worden gegeven, tenzij sprake is van onder andere:
- een groot openbaar belang en de activiteit niet redelijkerwijs buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;
- een functieverandering binnen de bestaande bebouwing; of
- een activiteit die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie.
2.11.6. Ten aanzien van het betoog van de staatssecretaris dat het realiseren van een (eerste) dienstwoning in strijd is met het rijksbeleid is van belang dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet gebonden is aan rijksbeleid, maar dat hij daarmee wel rekening dient te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken.
2.11.7. Uit de stukken is gebleken dat thans een stacaravan dienst doet als (eerste) dienstwoning. Uit de stukken kan niet worden afgeleid dat de raad bij het vaststellen van dit onderdeel van het plan rekening heeft gehouden met het desbetreffende rijksbeleid, in het bijzonder of bijvoorbeeld sprake is van een openbaar belang en of een situatie wordt gecreëerd waarbij sprake is van een verruiming van de rivier. In het deskundigenbericht is aangegeven dat niet is gebleken dat een onderzoek in het kader van de evenvermelde beleidslijn is verricht en sprake is geweest van een afweging overeenkomstig het stroomvoerend regime. Bovendien is voor het bouwen van bouwwerken als de voorziene dienstwoning een vergunning nodig op basis van het Waterbesluit. Niet is gebleken dat de raad zich hier rekenschap van heeft gegeven en heeft beoordeeld of de benodigde vergunning kan worden verkregen.
2.11.8. De conclusie is dat hetgeen de staatssecretaris heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat artikel 8, derde lid, aanhef en onder a, in verbinding met bijlage B van de planregels, voor zover dit voorziet in het oprichten van één dienstwoning op het perceel van het recreatiepark, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd. Het beroep van de staatssecretaris is gegrond.
2.12. Ten aanzien van het betoog van Recreatiepark De Bijland en [appellant sub 6] dat in het plan ten onrechte een ontheffingsmogelijkheid voor de bouw van een tweede bedrijfswoning op het recreatiepark De Bijland ontbreekt, overweegt de Afdeling het volgende.
2.12.1. In het deskundigenbericht is aangegeven dat een adequate exploitatie van het recreatiepark niet wordt belemmerd wanneer niet de mogelijkheid bestaat om bij recht of via het toepassen van een ontheffingsregeling een tweede dienstwoning te bouwen. Bovendien zijn op het terrein al voldoende ruimten beschikbaar, die geschikt kunnen worden gemaakt voor een tweede of tijdelijke toezichthouder. Hierbij wordt gewezen op het hoofdgebouw en de mogelijkheid voor de plaatsing van sta- en toercaravans.
2.12.2. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en planregels voor gronden vaststellen. Naar het oordeel van de Afdeling kan niet staande worden gehouden dat de raad na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen ontheffingsmogelijkheid voor de bouw van een tweede bedrijfswoning op het recreatiepark op te nemen.
Recreatiepark De Bijland en [appellant sub 6] hebben niet aannemelijk gemaakt dat een adequate exploitatie van het recreatiepark wordt belemmerd indien de bouw van een tweede bedrijfswoning niet mogelijk wordt gemaakt. De Afdeling neemt hierbij de omvang van het recreatiepark in aanmerking. Het betoog faalt.
2.12.3. Voorts komen Recreatiepark De Bijland en [appellant sub 6] op tegen de maatvoering van stacaravans. Zij betogen dat het plan het plaatsen van stacaravans met een oppervlakte tot 70 m2 mogelijk dient te maken. Voorts is de nokhoogte van stacaravans ten onrechte tot 3,5 meter beperkt.
2.12.4. In de bouwregels is de oppervlakte van een stacaravan (inclusief bijgebouwen en overkappingen) gelimiteerd tot 55 m2. De hoogte is gelimiteerd tot 3,5 meter.
2.12.5. Naar het oordeel van de Afdeling hebben Recreatiepark De Bijland en [appellant sub 6] niet aannemelijk gemaakt dat de toegestane oppervlakte van 55 m2 en de hoogte van 3,5 meter onvoldoende ruimte bieden voor een bedrijfsmatige exploitatie van het recreatiepark. Onderzoek of richtlijnen van fabrikanten of branche-organisaties om hun standpunt dat de toegestane maatvoering niet voldoet aan de eisen van deze tijd te onderbouwen zijn niet overgelegd. In het deskundigenbericht is aangegeven dat uit onderzoek naar dergelijke richtlijnen niet is vast komen te staan dat een vergroting van de toegestane maten wenselijk of noodzakelijk is. In hetgeen Recreatiepark De Bijland en [appellant sub 6] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid tot de desbetreffende maatvoering heeft kunnen besluiten.
2.12.6. In hetgeen Recreatiepark De Bijland en [appellant sub 6] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van Recreatiepark De Bijland en [appellant sub 6] is ongegrond.
2.13. [appellant sub 7] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemmingen "Niet-agrarisch bedrijf" en "Waterstaatsdoeleinden" toegekend aan zijn perceel [locatie 4] omdat de bouwmogelijkheden ten onrechte zijn beperkt tot een uitbreiding van maximaal 10% van de bestaande oppervlakte, omdat sprake is van een functie die niet aan de rivier gebonden is. [appellant sub 7] betoogt dat bij de bouwmogelijkheden die het plan biedt ten onrechte geen rekening is gehouden met de oppervlakte van een vergunde serre.
2.13.1. De gronden aan de [locatie 4] te Tolkamer hebben in het plan de bestemming "Niet-agrarisch bedrijf" toegekend gekregen, met de aanduiding 16.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planregels zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor de uitoefening van niet-agrarische bedrijven, zoals opgenomen in bijlage A, met daarbij behorende erven, een aan-huis-gebonden beroep en detailhandel in eigen vervaardigde en/of voortgebrachte producten. In bijlage A behorende bij de regels is het bedrijf opgenomen onder nummer 16, met als aard van de bedrijvigheid "brasserie & restaurant/terras 666 m2", aantal dienstwoningen "1" en maximaal bebouwd oppervlak "159 m2".
Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en sub a, is in bijlage A het maximum aantal dienstwoningen, de bestaande oppervlakte van bedrijfsgebouwen en van de opslag aangegeven.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, sub g, geldt voor bedrijven, gelegen binnen de dubbelbestemming "Waterstaatsdoeleinden", dat de toegelaten oppervlakte niet meer mag bedragen dan de in bijlage J "Oppervlakten bebouwing Buitendijks gebied" aangegeven oppervlakte, vermeerderd met maximaal 10%. In het vierde lid van artikel 7 is geregeld dat voor bedrijven gelegen binnen de bestemming "Waterstaatsdoeleinden/ waterkeringsdoeleinden" geen ontheffing kan worden verleend voor de uitbreiding van bedrijfsbebouwing. In bijlage J "Oppervlakten bebouwing buitendijks gebied" is ten aanzien van het adres [locatie 4] onder "hoofdgebouw/bedrijfswoning (in m2)" 241 vermeld, onder "Bijgebouwen/bedrijfsbebouwing (in m2)" niets, onder "totaal (in m2)" 270 en onder "Bijzonderheden" restaurant.
Voor de gronden geldt tevens de dubbelbestemming "Waterstaatsdoeleinden". Ingevolge artikel 14, tweede lid, mag op deze gronden in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemming) niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming, op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd en de oppervlakte van bestaande - legale - gebouwen op basis van de onder lid 2, sub a, genoemde bestemmingen mag niet meer bedragen dan de in bijlage J aangegeven oppervlakte, vermeerderd met maximaal 10%.
2.13.2. Niet in geschil is dat de uitbreidingsmogelijkheden neergelegd in de planregels tot maximaal 10% onvoldoende ruimte bieden voor de bouw van de voorgenomen serre.
2.13.3. De Afdeling overweegt dat de raad op grond van (gewijzigde) planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen (andere) bestemmingen en planregels voor gronden kan vaststellen. In hetgeen [appellant sub 7] heeft aangevoerd kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de serre niet bij de bouwmogelijkheden in aanmerking diende te worden genomen. Daarbij neemt de Afdeling het volgende in aanmerking. Bij besluit van 16 maart 1999 heeft het college van burgemeester en wethouders aan [appellant sub 7] een bouwvergunning verleend voor een uitbreiding van het restaurant in de vorm van een serre met een oppervlakte van 120 m2. Op 21 oktober 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders de bouwvergunning voor de serre ingetrokken omdat er geen aanvang was gemaakt met de bouwwerkzaamheden. Bij besluit van 3 februari 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders het hiertegen door [appellant sub 7] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, met dien verstande dat uit coulance een termijn tot 1 mei 2009 is gegund om alsnog de bouwwerkzaamheden te starten. Ter zitting heeft de raad naar voren gebracht dat op 28 februari 2011 wederom is geconstateerd dat de bouw niet is doorgezet en het college van burgemeester en wethouders op 10 maart 2011 de bouwvergunning definitief heeft ingetrokken. [appellant sub 7] heeft ter zitting aangegeven dat hij nog geen financiering heeft kunnen verkrijgen voor de bouw van de serre.
2.13.4. In hetgeen [appellant sub 7] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 7] is in zoverre ongegrond.
Jachthaven De Bijland B.V.
2.14. Jachthaven De Bijland B.V. exploiteert een jachthaven gelegen in het recreatiegebied De Bijland. Zij betoogt dat zij in haar bestaans- en uitbreidingsmogelijkheden wordt belemmerd omdat in het plan de bebouwingsmogelijkheden ten opzichte van het vorige plan zijn beperkt en omdat de raad niet geanticipeerd heeft op de door haar gewenste uitbreidingsmogelijkheden van het aantal ligplaatsen en van de botenopslag. Het plan voorziet ten onrechte niet meer in de bouw van een volwaardige dienstwoning aan de wal en de maximaal toegestane oppervlakte van de drijvende recreatiewoningen van 70 m2 is te beperkt om tot een maatschappelijk gewenste kwaliteitsverbetering te komen. Jachthaven De Bijland B.V kan zich ook niet vinden in de verdeling van de jachthaven in verschillende bestemmingen. Ten slotte betoogt zij dat sprake is van een omissie in de in artikel 20 genoemde ontheffingsmogelijkheden in relatie tot artikel 13, zesde lid, van de planregels.
2.14.1. De raad stelt in de nota van zienswijzen dat de uitbreidingsplannen voor de jachthaven van een goede ruimtelijke onderbouwing moeten zijn voorzien waarin alle relevante milieu- en omgevingsaspecten aandacht is gegeven. Zo zal er bij meer dan 250 aanlegplaatsen een milieueffectrapportage verricht moeten worden. Het zou derhalve te ver gaan om een en ander al in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk te maken. Er zal daarom een separaat bestemmingsplan moeten worden opgesteld waarin ook ruimte geboden zou kunnen worden voor de gewenste dienstwoning aan de wal. In et plan heeft de raad ervoor gekozen om de bestaande situatie zoveel als mogelijk op maat te bestemmen.
2.14.2. In het verweerschrift stelt de raad niet negatief te staan tegenover de uitbreiding van de jachthaven maar dat hij over onvoldoende informatie beschikt om te toetsen aan aspecten als Natura 2000 en de Beleidslijn Grote Rivieren. Met betrekking tot de beperkingen ten opzichte van het vorige plan is gesteld dat specifiek de huidige situatie is vastgelegd in het kader van de Beleidslijn Grote Rivieren en dat eventuele uitbreidingsmogelijkheden bezien zullen worden in de visie die voor het gehele gebied De Bijland zal worden opgesteld.
2.14.3. Het jachthaventerrein van Jachthaven De Bijland B.V. is gelegen in het recreatiegebied De Bijland. Ter plaatse bevindt zich een jachthaven met oorspronkelijk circa 400 ligplaatsen. De jachthaven biedt feitelijk ruimte aan ongeveer 370 boten omdat het formaat van de boten de afgelopen jaren is toegenomen. Een deel van de ligplaatsen wordt ingenomen door 20 drijvende recreatiewoningen die deels door Jachthaven De Bijland B.V. verhuurd worden en deels in privé-eigendom zijn. Voorts bevindt zich ter plaatse een voormalige drijvende recreatiewoning die nu in gebruik is als dienstwoning. Op de wal beschikt Jachthaven De Bijland B.V. over twee botenloodsen met een gezamenlijke oppervlakte van bijna 2.000 m2. Tevens bevindt zich op het terrein een restaurant dat verpacht wordt aan derden. De onbebouwde gronden zijn overwegend verhard en in gebruik als parkeerterrein en als buitenstalling.
2.14.4. In het bestemmingsplan hebben de gronden ter plaatse van de feitelijke jachthaven de bestemming "Water" nader onderscheiden als "recreatieplas" gekregen. Voorts is ter plaatse de nadere aanduiding "jachthaven" ("J") gelegd.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, onder b, van de planregels zijn de gronden hiermee bestemd voor waterstaatkundige doeleinden en instandhouding en ontwikkeling van natuurwaarden, alsmede voor een bestaande jachthaven met bijbehorende voorzieningen, te weten beschoeiingen, aanlegsteigers, trailerhellingen en loopbruggen. In de bebouwingsregeling is bepaald dat op de desbetreffende gronden maximaal 20 drijvende recreatiewoningen en één drijvende dienstwoning zijn toegestaan en dat de oppervlakte daarvan maximaal 70 m2 mag bedragen.
2.14.5. De gronden van de jachthaven op de wal hebben de bestemming "Niet-agrarisch bedrijf" gekregen. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planregels zijn de desbetreffende gronden bestemd voor de uitoefening van niet-agrarische bedrijven, zoals opgenomen in bijlage A van de planregels.
Op de verbeelding wordt verwezen naar bedrijf nummer 17 in bijlage A voor wat betreft de jachthaven en nummer 18 voor wat betreft het aldaar aanwezige restaurant. In bijlage A wordt het maximum aantal dienstwoningen, de bestaande oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en van de opslag aangegeven. Blijkens bijlage A bevindt zich ter plaatse van nummer 17 een scheepsstalling en reparatie met een bebouwd oppervlakte van 1.990 m2 en ter plaatse van nummer 18 een café-restaurant met een oppervlakte van 366 m2.
2.14.6. Alle gronden ter plaatse van het jachthaventerrein hebben tevens de dubbelbestemming "Waterstaatsdoeleinden" gekregen. Op grond van artikel 14, tweede lid, onder c, van de planregels mag de oppervlakte van bestaande - legale - gebouwen niet meer bedragen dan de in bijlage J "Oppervlakten bebouwing Buitendijks gebied" aangegeven oppervlakte, vermeerderd met maximaal 10%. De in bijlage J van de regels, onder "Zwarteweg 2", genoemde oppervlakten komen overeen met die genoemd in bijlage A van de regels.
2.14.7. Het bestemmingsplan maakt drijvende recreatiewoningen mogelijk. De maximale oppervlakte van de drijvende recreatiewoningen is 70 m2. Op grond van de planregels mogen deze recreatieve verblijven uitgebreid worden met 10%, dus naar 77 m2.
2.14.8. De Afdeling overweegt dat de raad op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en planregels voor gronden kan vaststellen. Naar het oordeel van de Afdeling kan niet staande worden gehouden dat de raad na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de bestreden bestemmingen en bouwmogelijkheden toe te kennen en thans niet de uitbreidingsplannen van de jachthaven planologisch mogelijk te maken. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat de toegestane oppervlaktemaat van drijvende recreatiewoningen op het water van 70 m2 is gebaseerd op de bestaande situatie. Ook is daarmee de huidige dienstwoning die is gesitueerd in een recreatiewoning op het water positief bestemd. Ten aanzien van de omvang van drijvende recreatiewoningen van maximaal 77 m2 (inclusief de 10% uitbreidingsmogelijkheid) is in het deskundigenbericht aangegeven dat dit voldoende mogelijkheden biedt om een volwaardig recreatieverblijf te realiseren. In dit verband is verwezen naar het streekplan waarin de maximale omvang van een recreatiewoning bepaald is op 75 m2 en een bouwvolume van maximaal 300 m3. Jachthaven De Bijland B.V. heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
Ten aanzien van de uitbreidingswensen van Jachthaven De Bijland B.V. is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat het gemeentebestuur overleg heeft gepleegd met Rijkswaterstaat. Hierin is van de zijde van Rijkswaterstaat gesteld dat zij zich kan vinden in de uitbreiding van het aantal ligplaatsen in de jachthaven. Voor wat betreft de aanleg van onder meer de opslagloods is voorgesteld om dit in het zogenoemde Beleidslijn Overleg tussen Rijkswaterstaat en de VROM-Inspectie aan de orde te stellen maar dat dit overleg nog niet heeft kunnen plaatsvinden omdat Jachthaven De Bijland B.V. het benodigde materiaal niet op tijd heeft geleverd. Ter zitting is dit door Jachthaven De Bijland B.V. onderkend. Hieruit volgt dat de raad nog steeds medewerking wil verlenen aan de uitbreidingsplannen van Jachthaven De Bijland B.V. maar dat daarvoor nog nadere gegevens moeten worden verstrekt en overleg over dient plaats te vinden. Eerst dan kan tot planologische inpassing worden overgegaan.
Ten aanzien van de mogelijkheid om een dienstwoning aan de wal te realiseren heeft de raad ter zitting nogmaals aangegeven bereid te zijn daarvoor een regeling op te nemen die tegelijk met de herziening ten behoeve van de uitbreiding van de jachthaven zal worden ingepast.
2.14.9. In hetgeen Jachthaven De Bijland B.V. heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.15. Ten aanzien van de omissie in de in artikel 20 genoemde ontheffingsmogelijkheden in relatie tot artikel 13, zesde lid, van de planregels, overweegt de Afdeling het volgende.
2.15.1. In artikel 13, zesde lid, van de planregels is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders ontheffing van de regels van dit artikel kan verlenen voor afwijken van de in de regels genoemde maten (nr. 2), voor het toelaten van hogere andere bouwwerken tot maximaal 8 meter (nr. 3) en voor het toelaten van bedrijven die in milieuhygiënisch opzicht vergelijkbaar zijn (nr. 20).
Ingevolge artikel 20, eerste lid, is het college van burgemeester en wethouders, voor zover thans van belang, bevoegd overeenkomstig artikel 3.6 van de Wro respectievelijk ontheffing te verlenen dan wel het plan te wijzigen volgens het schema bij dit artikel, waarin - naast een nummering in kolom 1 - per kolom is weergegeven:
a. De regels, die gewijzigd kunnen worden of waarvan ontheffing kan worden verleend of de wijziging van onderdelen van de kaart;
b. Een omschrijving van het artikel waarvan wijziging of ontheffing kan worden verleend.
2.15.2. In het schema bij artikel 20 is bij bevoegdheid nummer 2 kolom 2 niet verwezen naar artikel 13 van de planregels. De Afdeling stelt vast dat deze verwijzing ten onrechte niet is opgenomen. De raad heeft onderkend dat in het schema bij artikel 20 bij bevoegdheid nummer 2 abusievelijk niet is verwezen naar artikel 13 van de planregels.
2.15.3. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het schema bij artikel 20 onder bevoegdheid nummer 2 kolom 2 van de planregels is vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid, zodat het besluit in zoverre dient te worden vernietigd. Het beroep van Jachthaven De Bijland B.V. is in zoverre gegrond. De Afdeling ziet in dit geval aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb, het schema bij artikel 20 onder bevoegdheid nummer 2 kolom 2 opnieuw vast te stellen en daaraan toe te voegen een verwijzing naar artikel 13 van de planregels en te bepalen dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit voor zover dat is vernietigd. De Afdeling acht het niet aannemelijk dat derdebelanghebbenden daardoor in hun belangen worden geschaad omdat het om een verschrijving gaat die kenbaar is.
Het loon- en grondverzetbedrijf [belanghebbende B] aan de [locatie 5]
2.16. [appellanten sub 10] kunnen zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Niet-agrarisch bedrijf" met de aanduiding "3" en de bestemming "Waterkeringdoeleinden" toegekend aan het perceel [locatie 5]. Zij betogen dat hiermee het loon- en grondverzetbedrijf aan de [locatie 5] ten onrechte positief is bestemd. Zij achten het bedrijf niet passend in het buitengebied omdat het (recentelijk) hoofdzakelijk werkzaam zou zijn voor particulieren en niet voor agrariërs. Deze ontwikkeling verdraagt zich aldus [appellanten sub 10] niet met het streekplan en de Notitie functieverandering buitengebied die uitbreiding van niet-gebiedsgebonden functies in het multifunctioneel gebied slechts toestaat tot maximaal 500 m2.
2.16.1. Op perceel [locatie 5] dat in gebruik is bij het Loon- en Grondverzetbedrijf [belanghebbende B] rust de bestemming "Niet-agrarisch bedrijf". Tevens ligt op een deel van de gronden de dubbelbestemming "Waterkeringsdoeleinden", geregeld in artikel 14 van de planregels.
2.16.2. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Niet-agrarisch bedrijf" bestemd voor de uitoefening van niet-agrarische bedrijven, zoals opgenomen in bijlage A, met daarbij behorende erven, een aan-huis-gebonden beroep en detailhandel in eigen vervaardigde en/of voortgebrachte producten. Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en sub a, geeft bijlage A het maximum aantal dienstwoningen, de bestaande oppervlakte van bedrijfsgebouwen en van de opslag aan. In bijlage A behorende bij de regels is het bedrijf opgenomen onder nummer 3, met als aard van de bedrijvigheid "loon- en grondverzetbedrijf", buitenopslag oppervlakte en hoogte "550 m2/3 m", aantal dienstwoningen "1" en maximaal bebouwd oppervlak "550 m2". Artikel 7, tweede lid, aanhef en sub d, van de planregels bepaalt, voor zover thans van belang, dat voor de bestaande bedrijven binnen de gebiedsbestemming "Agrarisch gebied" waarop een gebiedsgebonden functie wordt uitgeoefend een uitbreiding mogelijk is van 10% van de bestaande bebouwde oppervlakte voor bedrijven. Ingevolge bijlage E , onder 5, is een loonbedrijf gebiedsgebonden. Loon(werk)bedrijf is in artikel 1, onder 45, gedefinieerd als een bedrijf dat - voornamelijk met behulp van verplaatsbare werktuigen - diensten verleent aan agrarische bedrijven, hetzij in verband met de bodemcultuur, hetzij ter uitvoering van grondwerkzaamheden waarbij beperkte grondopslag op het bedrijfsterrein mogelijk is. In het vierde lid van artikel 7 is geregeld dat voor bedrijven gelegen binnen de bestemming "Waterstaatsdoeleinden/waterkeringsdoeleinden" geen ontheffing kan worden verleend voor de (verdere) uitbreiding van bedrijfsbebouwing.
2.16.3. Naar het oordeel van de Afdeling kan niet staande worden gehouden dat het loon- en grondverzetbedrijf niet in het buitengebied zou passen. [appellanten sub 10] hebben het vermoeden uitgesproken dat het bedrijf grotendeels werkt voor niet-agrariërs; [belanghebbende B] heeft dit ontkend. Volgens [belanghebbende B] bestaan de activiteiten van haar bedrijf voor maximaal 10% uit werkzaamheden voor particulieren, zoals het ophogen van tuinen en het rooien van struiken, voor circa 60 tot 70% uit werkzaamheden voor agrariërs en voor het overige uit cultuurtechnische werkzaamheden, zoals voor het recreatieschap en de steenfabrieken, bijvoorbeeld het weer in cultuur brengen van afgegraven kleigronden. De raad onderschrijft dit. [appellanten sub 10] hebben het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. In het plan is slechts een definitie opgenomen van loonwerkbedrijf en niet van grondverzetbedrijf. Bij de definitie van loonwerkbedrijf is niet bepaald dat uitsluitend of hoofdzakelijk voor de landbouw wordt gewerkt.
2.16.4. [appellanten sub 10] hebben tevens gewezen op de maten zoals genoemd in het streekplan en de Notitie functieverandering buitengebied van Stadsregio Arnhem Nijmegen, die volgens hen uitbreiding van niet-gebiedsgebonden functies in het multifunctioneel gebied slechts toestaan tot maximaal 500 m2. Ingevolge bijlage E, onder 5, behorende bij de planregels is een loonbedrijf gebiedsgebonden. De Afdeling gaat er dan ook vanuit dat de desbetreffende maat geen betrekking heeft op dit bedrijf.
2.16.5. In hetgeen [appellanten sub 10] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.17. [appellanten sub 10] kunnen zich voorts niet verenigen met artikel 3a, vierde lid, van de planregels omdat hierin abusievelijk is verwezen naar artikel 21 van de planregels terwijl dit artikel 20 had moeten zijn.
2.17.1. Het perceel van [appellanten sub 10] aan de [locatie 6] heeft deels de bestemming "Agrarisch gebied", geregeld in artikel 3, en deels de bestemming "Agrarisch gebied - paardenhouderij", geregeld in artikel 3a van de planregels.
2.17.2. In artikel 3a, vierde lid, van de planregels is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders ontheffing kan verlenen van de regels in dit artikel en dat in artikel 21 de volgende ontheffingsbevoegdheden zijn opgenomen:
Ingevolge voetnoot bij het vierde lid verwijzen de vermelde nummers naar volgorde in de tabel van artikel 21.
Artikel 20 van de planregels heeft betrekking op ontheffings- en wijzigingsbevoegdheden.
Artikel 21 betreft de procedure bij ontheffingen en wijzigingen.
2.17.3. In de nota van zienswijzen en het verweerschrift heeft de raad aangegeven dat er een fout staat in artikel 3a, vierde lid, van de planregels.
2.17.4. De Afdeling stelt vast dat in artikel 3a, vierde lid, van de planregels en de daartoe behorende voetnoot 2 ten onrechte is verwezen naar artikel 21 en dat verwezen had moeten worden naar artikel 20 van de planregels. De raad heeft dit ook onderkend.
2.17.5. [appellanten sub 10] hebben er ook terecht op gewezen dat in het bij artikel 20 behorende schema bij de toepasselijke nummers van de ontheffings- en wijzigingsbevoegdheden ten onrechte geen melding is gemaakt van artikel 3a.
2.17.6. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat artikel 3a, vierde lid, en het schema bij artikel 20 van de planregels zijn vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid, zodat het besluit in zoverre dient te worden vernietigd. Het beroep van [appellanten sub 10] is in zoverre gegrond. De Afdeling ziet in dit geval aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb, artikel 3a, vierde lid, aanhef, van de planregels en de daarbij behorende voetnoot 2 opnieuw vast te stellen (met een verwijzing naar artikel 20 in plaats van 21) en te bepalen dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit voor zover dat is vernietigd. Ook ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb, het schema bij artikel 20 onder bevoegdheid nummers 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9, 10, 12, 13, 16 en 17 in kolom 2 opnieuw vast te stellen en daaraan toe te voegen een verwijzing naar artikel 3a van de planregels en te bepalen dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit voor zover dat is vernietigd. De Afdeling acht het niet aannemelijk dat derdebelanghebbenden daardoor in hun belangen worden geschaad omdat het om een verschrijving gaat die kenbaar is.
2.18. De raad dient ten aanzien van Jachthaven De Bijland B.V. en [appellanten sub 10] in de proceskosten te worden veroordeeld. Wat betreft [appellant sub 7] en de staatssecretaris is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van Bedrijvenkring Spijksedijk, [appellante sub 2] en anderen, [appellante sub 3], [appellante sub 5], VAR en [appellanten sub 11] en Recreatiepark De Bijland en [appellant sub 6] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 7], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Jachthaven De Bijland B.V. en [appellanten sub 10] gedeeltelijk gegrond en van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Rijnwaarden van 19 mei 2009 voor zover dat ziet op:
a. de vaststelling van artikel 8, derde lid, aanhef en onder a, in verbinding met bijlage B van de planregels, voor zover dit voorziet in het oprichten van één dienstwoning op het perceel van Recreatiepark De Bijland B.V. aan Bijland 2a te Tolkamer;
b. de vaststelling van het planonderdeel opgenomen in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de planregels voor zover daarin is opgenomen een activiteitenterrein ter plaatse van de aanduiding "Activiteitenterrein" voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Bos en natuurterrein", categorie "Natuurterrein" en de aanduiding "Activiteitenterrein (A)" toegekend aan het perceel kadastraal bekend gemeente Lobith en Spijk, sectie B, nr. 4613;
c. de vaststelling van het schema bij artikel 20 van de planregels onder bevoegdheid nummers 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9, 10, 12, 13, 16 en 17 kolom 2;
d. de vaststelling van artikel 3a, vierde lid, van de planregels;
III. bepaalt dat in het schema bij artikel 20 onder bevoegdheid nummer 2 kolom 2 een verwijzing naar artikel 13 van de planregels wordt opgenomen en dat onder bevoegdheid 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9, 10, 12, 13, 16 en 17 kolom 2 een verwijzing naar artikel 3a van de planregels wordt opgenomen en bepaalt dat artikel 3a, vierde lid, van de planregels en de daarbij behorende voetnoot 2, voor zover hier van belang, als volgt komen te luiden: " Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van de regels van dit artikel. In artikel 20 zijn de volgende ontheffingsbevoegdheden opgenomen." respectievelijk "De vermelde nummers verwijzen naar de volgorde in de tabel van artikel 20.";
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 19 mei 2009 voor zover dat in onderdeel II onder c en d is vernietigd;
V. verklaart de beroepen van [appellant sub 7], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Jachthaven De Bijland B.V. en [appellanten sub 10] voor het overige ongegrond en de beroepen van Bedrijvenkring Spijksedijk, [appellante sub 2] en andere, maatschap [appellante sub 3], [appellante sub 5], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Recreatiepark De Bijland B.V. en [appellant sub 6], VAR Energie Duurzame Brandstoffen en [appellanten sub 11] geheel ongegrond;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Rijnwaarden tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Jachthaven De Bijland B.V. in verband met de behandeling van haar beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 680,20 (zegge: zeshonderdtachtig euro en twintig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en tot vergoeding van bij [appellanten sub 10] in verband met de behandeling van hun beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere.
VII. gelast dat de raad van de gemeente Rijnwaarden aan [appellant sub 7] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro), aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Jachthaven De Bijland B.V. € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) en aan [appellanten sub 10] € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere, en aan de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2011