ECLI:NL:RVS:2011:BQ7954

Raad van State

Datum uitspraak
15 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007443/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C. Kranenburg
  • R.E.A. Matulewicz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Grou Kom - beschermd dorpsgezicht e.o.' en de bestemming 'Verblijfsgebied'

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan 'Grou Kom - beschermd dorpsgezicht e.o.' dat op 11 mei 2010 door de raad van de gemeente Boarnsterhim is vastgesteld. [Appellant A] en [appellante B], beiden wonend te Grou, hebben tegen dit besluit beroep ingesteld. De Raad van State heeft op 15 juni 2011 uitspraak gedaan. De appellanten betogen dat de bestemming 'Verblijfsgebied' voor een strook grond voor hun perceel Parkstraat 8 niet deugdelijk is gemotiveerd. De raad heeft volgens hen onvoldoende onderbouwd waarom de eerdere bestemming 'Woondoeleinden kategorie T (tuin)' is gewijzigd, terwijl het om een conserverend plan gaat. De appellanten stellen dat de nieuwe bestemming hen in hun belangen schaadt, omdat het huidige gebruik van de strook grond als tuin en parkeerplaats niet meer gegarandeerd is.

De Raad van State oordeelt dat de motivering van de raad voor de wijziging van de bestemming ontoereikend is. De gekozen bestemming 'Verblijfsgebied' is niet voldoende onderbouwd, en de raad heeft niet adequaat gereageerd op de bezwaren van de appellanten. De Raad vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Boarnsterhim voor zover het betreft de plandelen die in de uitspraak zijn aangeduid. Daarnaast wordt de raad veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellanten en het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering bij bestemmingsplannen en de bescherming van de belangen van betrokkenen.

Uitspraak

201007443/1/R3.
Datum uitspraak: 15 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B], beiden wonend te Grou, gemeente Boarnsterhim (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant]),
en
de raad van de gemeente Boarnsterhim,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 mei 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Grou Kom - beschermd dorpsgezicht e.o." vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 30 juli 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 30 augustus 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. P. van Veen, en de raad, vertegenwoordigd door ing. M. Kaspers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] richt zich in beroep in de eerste plaats tegen de bestemming "Verblijfsgebied" voor zover die is toegekend aan de onbebouwde strook grond op zijn perceel [locatie], gelegen voor de voorgevel. De raad heeft volgens [appellant] niet voldoende gemotiveerd waarom de in het voorheen geldende plan toegekende bestemming "Woondoeleinden kategorie T (tuin)" voor deze strook grond is gewijzigd terwijl het om een conserverend plan gaat. De bestemming "Verblijfsgebied" staat het huidige gebruik van de strook grond als tuin en eigen parkeerplaats slechts toe voor zover ondergeschikt aan de openbare gebruiksmogelijkheden binnen de bestemming "Verblijfsgebied", aldus [appellant]. Aan tuinen bij andere bebouwing in dezelfde straat is de bestemming "Centrumgebied" toegekend waarbij volgens de planregels tuinen zijn toegestaan die bij de bebouwing behoren. Deze bestemming ligt volgens [appellant] meer voor de hand voor zijn stuk grond.
[appellant] betoogt verder dat de raad aan het stuk grond deze bestemming heeft toegekend omdat de raad wenst dat deze grond onteigend wordt ten behoeve van openbaar gebruik.
2.1.1. Blijkens de verbeelding is, zoals [appellant] heeft betoogd, aan de gronden gelegen voor het perceel Parkstraat 14 geheel en de gronden gelegen voor de percelen Parkstraat 4 en Parkstraat 6 gedeeltelijk, de bestemming "Centrumgebied" toegekend. Deze gronden hadden in het voorheen geldende plan de bestemming "Woondoeleinden kategorie T (tuin)". De aan het bestreden besluit in zoverre ten grondslag gelegde motivering van de raad dat het toekennen van de bestemming "Verblijfsgebied" aan de strook grond gelegen voor de voorgevel van het perceel Parkstraat 8 volgt uit de plansystematiek, nu alle voortuinen als zodanig zijn bestemd, is geen deugdelijke motivering voor de gekozen bestemming. Een nadere motivering voor het toekennen van de bestemming "Verblijfsgebied" in plaats van "Centrumgebied" aan de betrokken strook grond is aan het bestreden besluit in zoverre niet ten grondslag gelegd.
2.1.2. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit, wat betreft het plandeel met de bestemming "Verblijfsgebied" dat ziet op het perceel Parkstraat 8, voor zover het betreft de onbebouwde strook grond voor de voorgevel, niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige op dit plandeel betrekking hebbende beroepsgronden geen behandeling.
2.2. Verder richt [appellant] zich in beroep tegen de vaststelling van het plan, voor zover een door hem als steeg aangeduid onbebouwd stuk grond op het perceel Parkstraat 6, tussen de gebouwen op Kleine Buren 5 en Parkstraat 6 (hierna: de steeg), de bestemming "Centrumgebied" is toegekend en binnen het bouwvlak is gebracht, waardoor bebouwing van de steeg mogelijk is geworden. Recent is een handhavingsprocedure gevolgd, waarna de ter plaatse aanwezige bebouwing is verwijderd. De winkel/woning van [appellant] heeft een raam, dat uitziet op de steeg en dat zal worden afgesloten dan wel belemmerd bij bebouwing daarvan. De lichtinval in zijn gebouw zal daardoor volgens hem ernstig worden aangetast. Met het alsnog toelaten van bebouwing worden zijn belangen miskend, aldus [appellant].
2.2.1. De steeg is bestemd als "Centrumgebied" en valt geheel binnen het bouwvlak. Ingevolge artikel 3.2.1, aanhef en onder b, van de planregels, moet een hoofdgebouw binnen een bouwvlak worden gebouwd. Ingevolge artikel 3.2.2, aanhef en onder b, moet de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste één meter bedragen, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande aan- of uitbouw of bijgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens.
2.2.2. In de planregels voor de bouw van een hoofdgebouw zijn geen beperkingen opgenomen ten aanzien van bouwen tot op de perceelsgrens zolang het hoofdgebouw binnen het bouwvlak wordt gebouwd. Het plan maakt het daarmee mogelijk dat de steeg tot aan de perceelsgrens, waartegen de bebouwing van [appellant] staat, wordt bebouwd. Bovendien zijn binnen de bestemming "Centrumgebied" aan- en uitbouwen of bijgebouwen toegestaan tot één meter van de zijdelingse perceelsgrens. Door bebouwing van de steeg zal het zicht vanuit het raam van [appellant] worden belemmerd en de lichtinval in zijn winkel/woning worden beperkt. Op dit belang, dat tevens in de zienswijze naar voren is gebracht, is de raad ten onrechte niet ingegaan bij de vaststelling van het plan. De door de raad aangehaalde plansystematiek en de omstandigheid dat de steeg aan de achterzijde van bebouwing ligt, doen er niet aan af dat het aan de raad was om te bezien in hoeverre ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden verzekerd.
2.2.3. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit, wat betreft het plandeel met de bestemming "Centrumgebied", dat ziet op de steeg, niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
2.3. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Boarnsterhim van 11 mei 2010 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Grou Kom - beschermd dorpsgezicht e.o.", voor zover het betreft de plandelen zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Boarnsterhim tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellante B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Boarnsterhim aan [appellant A] en [appellante B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Matulewicz
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2011
45-715.
<HR>
Kaart