ECLI:NL:RVS:2011:BQ8797

Raad van State

Datum uitspraak
22 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007371/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • M.A.A. Mondt-Schouten
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vrijstelling voor bouwproject in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin de rechtbank het beroep van [appellante] gegrond verklaarde en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oostzaan vernietigde. Het college had op 17 juni 2008 vrijstelling verleend op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor de realisatie van een gebouw met winkelruimte en 13 appartementen op een perceel in Oostzaan. De rechtbank oordeelde dat het college de vrijstelling ten onrechte had verleend, omdat het bouwplan in strijd was met de geldende bestemmingsplannen.

In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. De Afdeling oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders van Oostzaan terecht vrijstelling had verleend, omdat het bestemmingsplan "Kom" inmiddels was vastgesteld en de goedkeuring daarvan door de provincie Noord-Holland was geacht te zijn verleend. Hierdoor was het bouwplan nu zonder vrijstelling te realiseren. De Afdeling concludeerde dat [appellante] geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van de vrijstelling, aangezien het bouwplan nu in overeenstemming was met het bestemmingsplan.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank, omdat de gronden van [appellante] in hoger beroep niet voldoende waren om tot een andere conclusie te komen. De proceskostenveroordeling werd afgewezen, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd openbaar gedaan op 22 juni 2011.

Uitspraak

201007371/1/H1.
Datum uitspraak: 22 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Oostzaan,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 16 juni 2010 in zaak nr. 09/3272 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Oostzaan.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2008 heeft het college aan [belanghebbende] vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) verleend voor het realiseren van een gebouw met op de begane grond winkelruimte en op de eerste en tweede verdieping in totaal 13 appartementen op het perceel [locatie].
Bij besluit van 12 september 2008 heeft het college aan [belanghebbende] bouwvergunning verleend voor het bouwen van een woongebouw met 13 appartementen en winkelruimte op de begane grond op het perceel.
Bij besluit van 26 mei 2009 heeft het college het door [appellante] tegen de besluiten van 17 juni 2008 en 12 september 2008 gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard en de besluiten van 17 juni 2008 en 12 september 2008, onder aanvulling van de motivering, gehandhaafd.
Bij uitspraak van 16 juni 2010, verzonden op 17 juni 2010, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 26 mei 2009 vernietigd en bepaalt dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 25 augustus 2010.
[belanghebbende] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting gevoegd met de beroepen in zaak nr.
200909122/1/R1behandeld op 3 mei 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. E.S. Grimminck, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door F.B. Dull, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting gehoord [belanghebbende], bijgestaan door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, en R.F. Kamerbeek en I. Hazeleger, beiden deskundige aan de zijde van het college.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling de zaken gesplitst.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het realiseren van een woongebouw met 13 appartementen en winkelruimte op de begane grond op het perceel [locatie] te Oostzaan.
Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen "Uitbreidingsplan in Onderdelen" en "Centrum Oostzaan". Om verwezenlijking ervan niettemin mogelijk te maken heeft het college daarvan krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling verleend.
2.2. Bij besluit van 29 januari 2009 heeft de raad van de gemeente Oostzaan het bestemmingsplan "Kom" vastgesteld. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland heeft bij brief van 7 oktober 2009 aan de raad meegedeeld dat, nu niet tijdig is beslist over de goedkeuring van het door de raad bij besluit van 29 januari 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Kom", een besluit tot goedkeuring wordt geacht te zijn genomen. Bij uitspraak van heden, in zaak nr.
200909122/1/R1, heeft de Afdeling, voor zover thans van belang, het door [appellante] tegen de goedkeuring van rechtswege ingestelde beroep gegrond verklaard, de goedkeuring van rechtswege, voor zover het betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Gemengd" aan de [locatie] vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van de goedkeuring van rechtswege in stand blijven. Het bestemmingsplan voorziet in het juridisch-planologische kader voor de ontwikkeling van (onder meer) het bouwplan waarop de vrijstelling betrekking heeft en is de titel voor de ruimtelijke ingreep waartegen [appellante] zich richt. Thans kan het bouwplan zonder vrijstelling worden gerealiseerd. Omdat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een belang bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak voor zover deze ziet op de vrijstelling kan worden aangenomen, moet gelet op het vorenstaande worden geoordeeld dat [appellante] in zoverre geen belang heeft bij een beoordeling van die uitspraak.
2.3. Voor zover [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte een rapport van A.G.V. Movares van 17 februari 2010 niet bij de beoordeling heeft betrokken, wordt overwogen dat dit rapport niet door [appellante] is overgelegd en daarom geen onderdeel uitmaakte van de bij de rechtbank gevoerde procedure, zodat reeds daarom het betoog niet kan leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.4. [appellante] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij geen deskundig tegenrapport heeft overgelegd en onvoldoende heeft gemotiveerd dat het welstandsadvies van 9 september 2008 in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria en het college daarom het welstandsadvies aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen. De enkele stelling van [appellante] dat zij van mening blijft dat het bouwplan niet in overeenstemming is met de welstandscriteria is onvoldoende voor de conclusie dat het oordeel van de rechtbank dat het college het welstandsadvies aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen niet juist is.
2.5. Nu hetgeen [appellante] voor het overige in hoger beroep heeft aangevoerd een herhaling is van hetgeen in beroep is aangevoerd, waar de rechtbank gemotiveerd op is ingegaan, en zij niet heeft aangevoerd waarom het oordeel van de rechtbank niet juist is, falen deze gronden reeds daarom.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2011
473.