201011477/1/H1.
Datum uitspraak: 22 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, allen wonende te Wieringen, zich noemende bewonersgroep De Kule (hierna tezamen en in enkelvoud: de Bewonersgroep)
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 21 oktober 2010 in zaak nr. 09/1539 in het geding tussen:
[wederpartij] en anderen ("de Bewonersgroep")
het college van burgemeester en wethouders van Wieringen.
Bij besluit van 24 januari 2006 heeft het college aan woningbouwvereniging Beter Wonen geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van 17 appartementen op het perceel De Kule 25 te Den Oever, gemeente Wieringen.
Bij onderscheiden besluiten van 31 oktober 2006 heeft het college het door Beter Wonen daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en aan Beter Wonen vrijstelling en bouwvergunning voor het bouwplan verleend.
Bij uitspraak van 19 mei 2008 in zaak nr. 07/1017, verzonden op 26 mei 2008, heeft de rechtbank het door de Bewonersgroep daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit (lees: de besluiten van 31 oktober 2006) vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Bij besluit van 18 november 2008 heeft het college het door Beter Wonen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en aan haar vrijstelling en bouwvergunning voor het oprichten van 17 appartementen op het perceel De Kule 25 te Wieringen verleend.
Bij uitspraak van 21 oktober 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door de Bewonersgroep daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 november 2008 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Bewonersgroep bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 november 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 26 december 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben Beter Wonen en Huurdersbelangenvereniging Wieringen een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Bewonersgroep heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 mei 2011, waar de Bewonersgroep, vertegenwoordigd door mr. J.G. Burgers, advocaat te Alkmaar, en het college, vertegenwoordigd door A.M. Akse, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. W.D. de Vos, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord Beter Wonen, vertegenwoordigd door R. Peeters, bijgestaan door mr. P.D. van de Reep, advocaat te Alkmaar.
2.1. Het bouwplan voorziet in de bouw van 17 levensloopbestendige appartementen op het perceel waar zich voorheen een school(terrein) bevond. Het bouwplan is in strijd met het ten tijde van belang ter plaatse geldende bestemmingsplan "Den Oever". Het college heeft voor de realisering van het bouwplan met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling en bouwvergunning verleend.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat het besluit van 18 november 2008 niet deugdelijk gemotiveerd is. De rechtbank heeft evenwel aanleiding gezien de rechtsgevolgen daarvan in stand te laten, nu het college, het ambtelijk advies van 18 januari 2006 en zijn standpunt zoals weergegeven in het verweerschrift in beroep in aanmerking genomen, voldoende heeft gemotiveerd dat het bouwplan in ruimtelijke zin past in de woonbestemming die ingevolge het bestemmingsplan "Den Oever" aan het perceel wordt toegekend.
2.3. De Bewonersgroep betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat een alternatief bouwplan beschikbaar is dat minder inbreuk op de belangen van de omwonenden maakt.
2.3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college dient te beslissen omtrent het verlenen van vrijstelling aan het project, zoals daarvoor vrijstelling is aangevraagd. Indien een project op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat daarvan in het onderhavige geval niet is gebleken, nu Beter Wonen het door de Bewonersgroep voorgestelde alternatief niet gelijkwaardig heeft bevonden, omdat het niet uitgaat van rolstoeltoegankelijke woningen. Daar waar de Bewonersgroep betoogt dat geen behoefte aan zogenaamde nultredenwoningen bestaat, wordt overwogen dat het college, Beter Wonen en de Huurdersbelangenvereniging Wieringen die stelling gemotiveerd hebben bestreden. Voorts volgt uit de "Woonvisie Wieringen 2008+" van de gemeente Wieringen van 6 november 2008 dat behoefte aan nultredenwoningen bestaat. Het door de Bewonersgroep overgelegde document "Visie op Huisvesting" van Woonzorggroep Samen van mei 2010, wat daar ook van zij, dateert van na het besluit op bezwaar van 18 november 2008, zodat het college voornoemd document niet bij dat besluit heeft kunnen betrekken.
2.4. Voorts betoogt de Bewonersgroep dat de rechtbank heeft miskend dat in onvoldoende mate ruimte is voorzien voor het parkeren van auto's. Daartoe voeren zij aan dat de bestaande parkeerdruk ten onrechte niet bij het bouwplan is betrokken.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 december 2005 in zaak nr.
200502035/1), dient bij de beantwoording van de vraag of voorzien wordt in voldoende parkeermogelijkheden, alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de realisering van het bouwplan. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat een reeds bestaand tekort buiten beschouwing mag worden gelaten. Voor het oordeel dat het college ten onrechte de parkeerdruk in de bestaande situatie niet bij zijn besluit van 18 november 2008 heeft betrokken, bestaat dan ook geen grond. Bovendien zijn 33 parkeerplaatsen ten behoeve van de bewoners van de 17 beoogde appartementen voorzien en is de verwachting dat minder parkeerplaatsen voor hen benodigd zijn. Het college heeft daarbij onder meer verwezen naar de in de "Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom" van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water-, en Wegenbouw en Verkeerstechniek vervatte aanbevolen parkeerverhouding van 0,3 tot 0,6 parkeerplaatsen per woning. Daar waar de Bewonersgroep betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de realisering van het bouwplan ten koste gaat van bestaande parkeergelegenheid, wordt overwogen dat vast staat dat geen reguliere parkeerplaatsen verdwijnen. Overigens heeft het college gemotiveerd uiteengezet dat met de herinrichting van de openbare ruimte ten noordoosten van het bouwplan 12 parkeerplaatsen zijn beoogd om de bestaande parkeerdruk te verlichten.
2.5. Voor zover de Bewonersgroep betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de verkeersveiligheid wordt aangetast doordat de Kule een doorgaande weg zal worden, wordt overwogen dat de herinrichting van de openbare ruimte, wat daar ook van zij, geen gevolg is van het realiseren van het bouwplan, zodat het betoog reeds daarom faalt.
2.6. Verder stelt de Bewonersgroep dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn betoog dat ten onrechte geen bezonningsonderzoek is uitgevoerd en dat de privacy van de bewoners van de omliggende huizen door realisering van het bouwplan wordt aangetast.
2.6.1. De rechtbank heeft ten onrechte hierover geen oordeel gegeven, maar het betoog leidt niet tot het daarmee beoogde doel. Daartoe wordt overwogen dat de nokhoogte van de voorziene appartementen aan de straatkant overwegend circa 7,6 m bedraagt, met een aantal accenten met een nokhoogte van circa 8,5 m. De maximale nokhoogte van 9 m is voorts voorzien in het midden van het bouwplan. De minimale afstand van het bouwplan tot de gevels van de omliggende woningen bedraagt gemiddeld 20 m en nergens minder dan 14 m. Gelet op deze maten en afstanden, bestaat geen grond voor het oordeel dat het college daarin aanleiding had moeten zien een bezonningsonderzoek te verrichten. Voorts heeft het college in de gestelde aantasting van de privacy van de omwonenden, wat daar ook van zij, terecht geen aanleiding gezien om vrijstelling en bouwvergunning te weigeren. Het college heeft gemotiveerd uiteengezet dat het bouwplan van de omliggende woningen wordt gescheiden door de weg, bermen en tuinen en voorts dat zich aan de straatkant geen ramen boven een hoogte van circa 5,3 m zullen bevinden, zodat daarmee voldoende rekening met de privacy van de omwonenden wordt gehouden.
2.7. Hetgeen de Bewonersgroep voor het overige heeft aangevoerd, biedt evenmin grond voor het oordeel dat de door het college gegeven nadere ruimtelijke onderbouwing ontoereikend is. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het besluit van 18 november 2008 derhalve terecht in stand gelaten.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Dijk w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2011