ECLI:NL:RVS:2011:BQ8826

Raad van State

Datum uitspraak
22 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201012087/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning voor woningvergroting in Deventer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 9 november 2010. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, nadat het college van burgemeester en wethouders van Deventer op 23 maart 2009 een reguliere bouwvergunning had verleend aan [vergunninghoudster] voor het vergroten van een woning op het perceel [locatie] te Deventer. Het college had het bezwaar van [appellant] tegen deze vergunning ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 10 juni 2011 heeft [appellant] zijn bezwaren toegelicht, waarbij hij aanvoert dat vergunninghoudster, als huurster van de woning, niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Hij stelt dat hij als eigenaar van het perceel geen toestemming heeft verleend voor de uitvoering van het bouwplan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter overwogen dat vergunninghoudster wel degelijk als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat de Woningwet niet vereist dat de aanvrager van de bouwvergunning ook de eigenaar van het perceel is.

De Afdeling heeft vastgesteld dat het bouwplan strekt tot legalisering van veranderingen aan het gebouw en dat er geen bewijs is dat het bouwplan nimmer kan worden verwezenlijkt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat vergunninghoudster als belanghebbende moet worden beschouwd. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 22 juni 2011.

Uitspraak

201012087/1/H1.
Datum uitspraak: 22 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 9 november 2010 in zaak nr. 10/399 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Deventer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 maart 2009 heeft het college reguliere bouwvergunning verleend aan [vergunninghoudster] voor het vergroten van een woning op het perceel [locatie] te Deventer.
Bij besluit van 9 februari 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2011, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door A.I. Duivenvoorde, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting vergunninghoudster, bijgestaan door mr. P.I.M. Houniet, verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan strekt ter legalisering van een aantal aan het gebouw op het perceel aangebrachte veranderingen, bestaande uit het vergroten van de woning en het realiseren van een balkon waardoor het dakterras kleiner wordt.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat vergunninghoudster als belanghebbende is aan te merken. Hij voert hiertoe aan dat vergunninghoudster huurster is van de woning op het perceel en dat hij als eigenaar van het perceel geen toestemming heeft verleend voor de uitvoering van het bouwplan en dit ook nimmer zal doen.
2.2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 1:3, derde lid, wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen.
2.2.2. De verlening van de bouwvergunning omvat slechts de krachtens de Woningwet gegeven toestemming het bouwplan te realiseren. De Woningwet stelt niet de eis dat degene aan wie de bouwvergunning wordt verleend, aanspraak kan maken op verwezenlijking van het bouwplan, noch is dat een grond voor weigering van een aanvraag om bouwvergunning als bedoeld in artikel 44 van de Woningwet. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 oktober 2009 in zaak nr.
200900139/1/H1) is de aanvrager van een bouwvergunning belanghebbende bij een besluit op die aanvraag, tenzij aannemelijk is dat het bouwplan nimmer kan worden verwezenlijkt. De omstandigheden dat vergunninghoudster geen eigenaar is van de woning, maar huurster, terwijl [appellant] als eigenaar geen toestemming geeft voor het bouwplan, leidt er niet toe dat vergunninghoudster niet als belanghebbende is aan te merken. Niet is uitgesloten dat vergunninghoudster die toestemming alsnog krijgt of mogelijk in plaats daarvan een rechtelijke machtiging, zodat niet op voorhand is uitgesloten dat op enig moment van de bouwvergunning gebruik zal kunnen worden gemaakt. Nu het bouwplan strekt ter legalisering van een aantal aangebrachte veranderingen en niet is gebleken dat het bouwplan nimmer verwezenlijkt kan worden, heeft de rechtbank terecht overwogen dat vergunninghoudster is aan te merken als belanghebbende bij de aanvraag in de zin van artikel 1:2, eerste lid van de Awb.
2.2.3. Daargelaten of [appellant] zijn stelling, dat de gerealiseerde veranderingen op onderdelen afwijken van de aanvraag om bouwvergunning, aannemelijk heeft gemaakt, leidt dit anders dan in de uitspraak van 29 juni 2005, in zaak nr.
200407012/1, waarnaar hij heeft verwezen, niet tot een ander oordeel. In die uitspraak was sprake van een ander bouwplan waarbij een serre was gerealiseerd terwijl de aanvraag om bouwvergunning een berging betrof, zodat het gerealiseerde bouwwerk nimmer gelegaliseerd kon worden door de aanvraag. In dit geval is naar gesteld sprake van afwijkingen op ondergeschikte onderdelen. Die rechtvaardigen als zodanig niet de conclusie dat het bouwplan nimmer kan worden verwezenlijkt.
2.2.4. Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2011
357-700.